Mickey Mouse in de maak? Muizen worden slimmer door menselijke hersencellen.

Wat gebeurt er als je menselijke hersencellen in een dierenbrein injecteert? De vraag lijkt weggelopen uit een oude sciencefictionprent. Of, recenter, Rise of the Planet of the Apes, waarin wetenschappers in hun zoektocht naar een geneesmiddel voor Alzheimer apen intelligenter maken, tot die in opstand komen en zich tegen de mensen keren. Dezelfde vraag lijkt tevens de insteek van een artikel dat onlangs in het toonaangevende vaktijdschrift Journal of Neuroscience verscheen. Een team wetenschappers slaagde er namelijk in om muizen te kweken wiens hersenen deels menselijk waren. Deze ‘getunede’ muizen bleken dan ook nog eens slimmer te zijn dan hun soortgenoten die louter beroep deden op hun muizenbrein. In dit artikel worden deze bevindingen verder toegelicht.

Sterren in het brein

 Om de muizenhersenen menselijker te maken, namen de onderzoekers hun toevlucht tot zogenaamde gliacellen. Ook al nemen deze cellen minstens de helft van ons brein in beslag, toch werden ze door hersenwetenschappers jarenlang grotendeels over het hoofd gezien. In tegenstelling tot hun bekendere broertjes, de neuronen of hersencellen, kunnen gliacellen immers niet communiceren via elektrische signalen. Recent steeg de wetenschappelijke belangstelling, toen bleek dat een stervormig type gliacel, de astrocyten, over een eigen vorm van chemische communicatie beschikt. Wetenschappers vermoeden dat dit type cellen de neuronen ondersteunt en de informatiestroom in onze hersenen in goede banen leidt. Er gaan zelfs stemmen op dat deze cellen verantwoordelijk kunnen zijn voor ons bewustzijn. Bovendien zijn menselijke astrocyten, veel meer dan neuronen, mee geëvolueerd: in vergelijking met muizen, is de menselijke astrocyt opmerkelijk groter, met veel meer vertakkingen. Misschien, dacht neurowetenschapper Steven Goldmann, spelen deze astrocyten dan wel een belangrijke rol in wat ons als soort intelligenter maakt?

Slimme muizen

Onder leiding van Goldmann, nam een team onderzoekers de proef op de som door onvolgroeide menselijke gliacellen in het brein van pasgeboren muizen te brengen. De cellen groeiden en verspreidden zich snel doorheen het muizenbrein, waar ze de oorspronkelijke gliacellen verdrongen. Bovendien werden ze perfect geïntegreerd in het netwerk van muizenneuronen. Omdat de menselijke astrocyten een stuk groter zijn en meer vertakkingen hebben, voorspelden de onderzoekers dat het muizenbrein efficiënter zou gaan werken. Een grote testbatterij kon dit alvast bevestigen: zo vonden deze muizen bijvoorbeeld sneller hun weg doorheen een doolhof, en maakten ze een pak minder fouten. De gliacellen leken aldus het leren te verbeteren en het geheugen aan te scherpen.

Nieuwe behandelingen

Het doel van dit onderzoek, zo beweert Goldmann, is niet zozeer om muizen slimmer te maken, maar eerder om tot een beter begrip en mogelijk een nieuwe behandeling voor enkele hersenaandoeningen te kunnen komen. De werking en groei van gliacellen valt in deze muizen immers veel makkelijker te bestuderen dan in een petrischaaltje. Zo hoopt Goldmann bijvoorbeeld dat de muizen helpen om schizofrenie beter te begrijpen. Daarnaast ziet hij een toepassing in de behandeling van multiple sclerose. Deze neurologische aandoening wordt gekenmerkt door de aantasting van de myelineschede rond hersencellen. Dit eiwit isoleert de neuronen en garandeert een goede impulsgeleiding. Goldmann injecteerde onvolgroeide menselijke gliacellen in muizenjongen met een tekort aan myeline. Deze groeiden uit tot cellen die specifiek instaan voor het aanmaken van myeline, alsof ze het tekort detecteerden en ervoor compenseerden. Goldmann hoopt in de toekomst MS-patiënten met gliacellen te kunnen behandelen.

Ethische vragen

Desalniettemin roept deze studie duidelijk enkele ethische vragen op. Is het verantwoord om andere diersoorten als proefkonijn te gebruiken om onze hersenen beter te kunnen begrijpen? En maken we, door muizenhersenen meer menselijk te maken, muizen niet enkel slimmer, maar ook menselijker? Goldmann lijkt dit laatste alvast niet te onderschrijven. Hij benadrukt dat de proefdieren nog steeds over een muizenbrein, en geen mensenbrein, beschikken: de hersencellen blijven die van de muis. De menselijke cellen maken dit netwerk efficiënter, maar geven de muizen geen nieuwe vaardigheden die we als typisch menselijk zouden beschouwen. Toch kan je je de vraag stellen waar dan de grens van het ethisch aanvaardbare ligt. Wat als dieren door gelijkaardige interventies een hogere en dus meer menselijke vorm van bewustzijn beginnen te ontwikkelen? Goldmann blies alvast een soortgelijk onderzoek bij apen af wegens ethische bezwaren.

Besluit

Dat menselijke cellen in een muizenbrein kunnen worden opgenomen en groeien, is in wetenschappelijk opzicht opzienbarend.

Deze studie biedt perspectief om mensen met een hersenaandoening in de toekomst beter te behandelen. Maar bovenal toont dit onderzoek de nood aan van een maatschappelijk debat over wat al dan niet ethisch door de beugel kan.

Auteurs

Wout Duthoo is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de UGent. Hij onderzoekt hoe mensen optimaal hun aandacht weten te verdelen en sturen. Daarnaast probeert hij aan de hand van de EEG-methode de onderliggende hersenmechanismen beter te begrijpen. Ten slotte is hij ook geïnteresseerd in (afwijkende) aandachtsprocessen in neurologische patiënten.

Jelle Demanet is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de Ugent en is gefascineerd door alles wat met de hersenonderzoek te maken heeft. Door middel van fMRI tracht hij de hersenmechanismen verantwoordelijk voor intentionele en cognitieve controle in kaart te brengen. Op twitter kan je hem volgen als @jeldeman.

 

Ben jij een ideekampioen? Het belang van innovatie.

Innovatie wint steeds meer aan belang in organisaties. Nieuwe productinnovaties zorgen voor vernieuwing en voor een sterkere positie ten opzichte van de concurrentie. Innovaties komen er niet zomaar. Alles start met een creatief idee. 90% van deze ideeën raken echter niet verder dan het bureau waaraan ze zijn ontstaan. Iedereen kan zich wel de geniale creatieveling inbeelden die iedere dag tientallen ideeën bedenkt, maar waar nooit iets van in huis komt. Hoe komt dit?

Het innovatieproces

Als we spreken over het nastreven van innovatie en verandering denken we dat deze doelstellingen vooral veel creativiteit vergen. Een idee bedenken dat de wereld zal veranderen is één, maar dat idee ook verkocht krijgen is echter een ander verhaal. Opdat een idee de werkelijkheid ziet en door iedereen wordt toegepast, moet je diverse belanghebbenden zoals je teamleden, je manager, CEO, netwerk, etc. kunnen overtuigen en enthousiasmeren opdat ze jouw idee willen steunen. Dit vraagt specifieke eigenschappen en vaardigheden die verschillen van creatieve vaardigheden. Zonder deze competenties zullen zelfs de beste ideeën stuiten op weerstand en in de prullenmand verdwijnen. Stel je hebt zelf een geniaal idee, wat doe je? Ga je verder met je opdrachten en laat je het uitvoeren van ideeën aan anderen over, of vertel je iedereen enthousiast over jouw idee en tracht je hen mee enthousiast te maken?

Welke eigenschappen en gedragingen kenmerken ideekampioenen?

Bij een succesvolle ideekampioen springen drie gedragingen in het oog. Ten eerste zijn ze zeer enthousiast over de innovatie en tonen ze hier een eindeloos vertrouwen in. Ten tweede zijn ze hierbij in staat om de steun te verkrijgen en de medewerking van de key stakeholders zoals investeerders, potentiële klanten, etc. Als laatste weten ze steeds door te zetten en te volharden om de negatieve reacties en aversie tegenover het idee weg te werken.

“The new idea either finds a champion or it dies. No ordinary involvement with a new idea provides the energy required to cope with the indifference and resistance that change provokes.” – Tom Peters

In 2005 bestudeerde Jane Howell van The University of Western Ontario zowel effectieve als ineffectieve ideekampioenen. Robert Vincent was een voorbeeld van een effectieve ideekampioen. Hij slaagde er in om producten te verkopen die nog niet bestonden, maar die het innovatieteam volgens hem wel succesvol zou kunnen ontwikkelen. Door zijn manier van werken, werd hij twee keer ontslagen door twee verschillende divisie managers. Robert hield toch vol en paste zijn verkooptechniek telkens aan aan de personen die hij wou overtuigen. Hij beweerde dat om je idee succesvol te kunnen verkopen, je dient te begrijpen wat personen willen horen en hen informatie te geven op een manier dat het voor hen nuttig en bruikbaar wordt. Wat steeds terugkwam bij personen die er niet in slaagden om hun idee te verkopen was dat ze geïsoleerd bezig waren met hun idee en niet communiceerden met hun teamleden, management en netwerk.

Hoe gaan ze te werk?

Ideescanning

Hoe vinden ideekampioenen beloftevolle ideeën?  Ze maken gebruik van hun netwerk binnen en buiten de organisatie en zoeken voortdurend via alle bronnen waar ze toegang tot hebben zoals kranten, tijdschriften, actualiteit, klanten, collega’s, leveranciers, etc. De belangrijkste eigenschappen die ideekampioenen hierbij helpen, zijn dan ook een brede interesse en een flexibele rol oriëntatie. Met andere woorden, ze doen meer  dan enkel hun voorgeschreven functieverantwoordelijkheden door zich te engageren voor creatieve en innovatieve activiteiten zoals de eigen kennis en vaardigheden up-to-date houden of het ontwikkelen van advies en aanbevelingen  om de organisatie te verbeteren.

Idee promotie 

Effectieve ideekampioenen bouwen ondersteuning op voor de innovatie door in te spelen op de interesses van de betrokken stakeholders. Ze optimaliseren hun verkoopstrategieën  om maximale resultaten te bereiken. Hierbij  koppelen ze  hun innovatie idee aan positieve, effectieve organisatie uitkomsten. Ze presenteren hun idee als een kans in plaats van een bedreiging voor de organisatie. Informele kanalen blijken hierbij een effectief middel. Zo slagen ideekampioenen er in om op informele momenten hun manager, de CEO of andere sleutelfiguren te informeren en te overtuigen om het initiatief te steunen. Aarzel dus niet om je kans te grijpen bij het volgende personeelsfeest om je ideeën te verkopen.

De eigenschappen waar ideekampioenen gebruik van maken zijn ten eerste hun brede contextuele kennis. Dit is de kennis over de strategie en doelen van de organisatie, het innovatietraject, de concurrentie, etc. Ten tweede  hebben ze de rotsvaste overtuiging dat zijzelf een impact kunnen hebben op hun omgeving en de richting van gebeurtenissen. Ten slotte monitoren ze voortduren hoe anderen reageren en passen hun communicatiestrategieën nauwkeurig aan om hen over de streep te trekken.

Besluit

Diverse gedragingen en eigenschappen zorgen ervoor dat de ideekampioen erin slaagt om een idee te promoten en de nodige steun en middelen verkrijgt zodat het  kan worden gerealiseerd en uitgroeien tot een innovatiesucces.

Wil je zelf ontdekken of je een ideekampioen bent? Samen met CREAX heeft de Universiteit Gent INNDUCE.me (http://www.innduce.me/) ontwikkeld. Deze simulatietest meet onder meer je potentieel om succesvol innovaties te bedenken, promoten en te realiseren. Bedrijven die voor een innovatietraject staan kunnen de test ook gebruiken om de juiste mensen aan te werven of het innovatiepotentieel in te schatten van een bepaald team of afdeling.

Referenties

  • Howell, J. M. (2005). The right stuff: identifying and developing effective champions of innovation. Academy of Management Executive, 19(2), 108-119.
  • Anderson, N., Potocnik, K., & Zhou, J. (2014). Innovation and Creativity in Organizations: A State of-the Science Review, Prospective Commentary, and Guiding Framework. Journal of Management, 40, 1297-1333.

Auteur: Saar Van Lysebetten

Saar Van Lysebetten is Junior Researcher aan de vakgroep Personeelsbeleid, Arbeids-, en Organisatiepsychologie van de Universiteit Gent. Ze werkte het voorbije jaar mee aan de ontwikkeling van Innduce.me en aan een simulatietest om de ondernemerschapsvaardigheden bij studenten te meten. In de toekomst wenst ze onderzoek te doen naar het trainen en ontwikkelen van impliciete kennis over innovatie bij werknemers via simulatietrainingen.

 

Hoe je ‘betere wederhelft’ mee je loopbaansucces bepaalt

“In goede en in kwade dagen, in armoede en in rijkdom…”.

Met deze gelofte beloven mensen trouw te blijven aan mekaar. Recent onderzoek toont nu ook aan dat die rijkdom of armoede voor een stuk mee bepaald wordt door de persoonlijkheid van je (toekomstige) echtgenoot of echtgenote.

Tal van wetenschappelijke studies hebben ondertussen op overtuigende wijze aangetoond dat je eigen persoonlijkheid een belangrijke rol speelt in het professionele succes dat je kan bereiken. Of we het nu willen of niet, bepaalde karaktertrekken, die bovendien reeds vrij vroeg in onze ontwikkeling observeerbaar zijn, bepalen mee hoe tevreden we worden in onze job, hoe snel we promoties maken, en zelfs hoeveel geld we uiteindelijk gaan verdienen. Een recente studie (Solomon & Jackson, in press) heeft nu echter aangetoond dat ook de persoonlijkheid van je echtgeno(o)t(e) je loopbaansucces mee bepaalt.

Onderzoekers Brittany Solomon en Joshua Jackson van de Universiteit van Washington bestudeerden de gegevens van een representatieve groep van 4.544 heteroseksuele getrouwde koppels in de periode van 2005 tot 2009. Professioneel succes werd in kaart gebracht door mensen te vragen naar (a) hoe tevreden ze waren met hun werk, (b) hoe groot de kans was dat ze promotie zouden maken, en (c) eventuele stijgingen in salaris. Alle deelnemers vulden ook een gestandaardiseerde persoonlijkheidsvragenlijst in die 5 belangrijke karaktertrekken meet: Openheid, Extraversie, Altruïsme, Neuroticisme en Consciëntieusheid.

Het voordeel van een consciëntieuze partner

Salomon en Jackson toonden opnieuw aan dat de eigen persoonlijkheid van mensen een significante voorspeller was van professioneel succes. Echter, daarnaast kon ook worden aangetoond dat hogere werktevredenheid, toenames in salaris, en grotere promotiekansen meer weggelegd waren voor die participanten die een partner (man of vrouw) hadden die hoog scoorde op één welbepaalde persoonlijkheidstrek: Consciëntieusheid.

Consciëntieuze mensen kunnen omschreven worden als betrouwbaar, goed georganiseerd en bedreven in het managen van het huishouden en de financiën. Het idee dat de onderzoekers hadden was dat mensen met een consciëntieuze echtgeno(o)t(e) meer op hem of haar beroep kunnen doen voor de praktische zaken in het huishouden, waardoor zij zelf meer tijd en energie hadden om in de loopbaan te investeren. Het hebben van een echtgeno(o)t(e) die er voor zorgt dat thuis alles op wieltjes loopt, draagt er zo indirect toe bij dat mensen kunnen excelleren in hun werk. Volgens de onderzoekers gaat het om het “creëren van de juiste condities”.

Wie doet vandaag de afwas?

Wat die condities dan precies inhielden, werd duidelijk in een tweede luik van het onderzoek. Solomon en Jackson bekeken ook binnen de koppels in welke mate elk van beide partners verantwoordelijk was voor specifieke taken zoals het bereiden van maaltijden en het doen van de afwas. Het bleek inderdaad zo te zijn dat de meer consciëntieuze partner ook meer huishoudelijke activiteiten op zich nam, en dat dit er op zijn beurt toe leidde dat de delegerende partner een hoger inkomen kon verdienen. Mensen met een meer consciëntieuze partner voelden zich ook meer tevreden in de relatie, en dit vertaalde zich verder ook in een hogere tevredenheid op het werk.

Professioneel succes via de selectie van een juiste partner

Hoe kan je nu met deze kennis aan de slag? Op je eigen persoonlijkheid heb je niet al te veel vat: een belangrijk deel ervan is aangeboren en wordt reeds op vrij jonge leeftijd verder gevormd en geconsolideerd. Voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat mensen die op zoek zijn naar een partner vooral belang hechten aan de trek Altruïsme. Altruïstische mensen kunnen zich immers makkelijk inleven in de gedachten en gevoelens van hun medemensen, wat natuurlijk de kansen op een aangename relatie bevordert. Ben je echter uitgesproken ambitieus en wil je hier ook je partnerkeuze mee door laten bepalen? Ga dan volgens de auteurs van deze studie vooral op zoek naar een consciëntieuze partner die je kan bijstaan in het effectief combineren van je werk en privé*. Omdat niet iedereen geschoold is in het afnemen van psychologische instrumenten, en omdat een dergelijke procedure wellicht ook de romantische sfeer tijdens een eerste date niet bevordert, vind je hieronder een aantal heel concrete beschrijvingen van consciëntieuze mensen (Jackson et al., 2010) die je tijdens je zoektocht in het achterhoofd kan houden.

Consciëntieuze mensen:

  • overslapen zich niet,
  • maken een gestructureerd lijstje wanneer ze boodschappen doen (dikwijls ook opgemaakt rekening houdend met de indeling van de winkel),
  • hebben een perfect georganiseerde kleerkast,
  • maken to-do lijstjes, veel lijstjes,
  • bewaren recepten, in alfabetisch volgorde,
  •  laten zich niet verleiden tot last-minute aankopen,
  • zien er altijd netjes en verzorgd uit,
  • maken weinig of geen verkeersovertredingen,
  • houden hun spullen alsook de ruimtes waarin ze wonen netjes en schoon,
  • zijn zelden of nooit te laat, zelfs eerder altijd veel te vroeg,
  •  zijn altijd beleefd,
  • hebben nood aan veel regelmaat in hun leven en leven volgens vaste afspraken,
  • lezen de gebruiksaanwijzing van nieuwe spullen alvorens deze te gebruiken,
  • betalen de rekeningen op tijd,

Heb je zoals ik een echtgeno(o)t(e) die voldoet aan de meeste van bovenstaande criteria, dan is je broodje al voor de helft gebakken. De rest moet je natuurlijk zelf nog waarmaken…

*Disclaimer

De auteur van deze blog wil niet verantwoordelijk worden gesteld voor gebeurlijke emotionele en/of stoffelijke schade ten gevolge van een verkeerde partnerkeuze voorvloeiende uit dit advies.

Auteur: Bart Wille

Bart Wille behaalde zijn doctoraat aan de UGent. Hij is nu Assistant Professor aan dezelfde universiteit. Zijn onderzoeksinteresses omvatten beroepsinteresses, persoonlijkheid, werk, en carrières.

Referenties

  • Jackson, J. J., Wood, D., Bogg, T., Walton, K. E., Harms, P. D., & Roberts, B. W. (2010). What do conscientious people do? Development and validation of the Behavioral Indicators of Conscientiousness. Journal of Research in Personality, 44, 501-511.
  • Solomon B. C., Jackson J.J. (in press). The long reach of one’s spouse: Spouses’ personality influences occupational success. Psychological Science. DOI: 10.1177/0956797614551370
 

Lezen, hoe doen we dat?

Het is herfstvakantie, dus gaan we weer met zijn allen naar de boekenbeurs om een voorraad lectuur in te slaan. Maar hoe doen we dat eigenlijk, lezen?

Het is niets voor ons

Lezen is uw ding niet, zegt u? Groot gelijk. Pas een slordige 6000 jaar geleden vonden de Chinezen het schrift uit, gevolgd door de Sumeriërs, Egyptenaren en Maya’s. Een peulenschil voor de evolutie. U heeft misschien zelfs nog een overgrootvader gekend die niet het geluk had om op school te leren lezen. Onze hersenen zijn dan ook eigenlijk niet gemaakt om te lezen. Ze zijn wel zo flexibel dat ze hersencellen in het ventraal occipitotemporaal gebied (onderaan en achteraan de hersenen dus) konden recycleren en gebruiken om letters te ontcijferen. Dichtbij dat gebied wordt ook andere visuele informatie verwerkt, zoals gezichten, huizen en allerlei andere voorwerpen. Woorden konden er dus nog wel bij.

Letters worden naar links gestuurd…

Wij Belgen lezen van links naar rechts. Als we dat bekijken met een eyetracker, een toestel dat onze oogbewegingen kan registreren, dan zien we dat onze ogen meestal in de eerste helft van een woord landen. Dat komt goed uit, want zo staan de meeste letters aan de rechterkant en worden ze naar onze linkerhersenhelft geprojecteerd. Onze optische banen kruisen namelijk deels waardoor visuele info naar de andere kant wordt gezonden. De meeste mensen hebben vooral hun linkerhersenhelft nodig als ze met taal bezig zijn (spreken, luisteren, …). Dus als de meeste letters al rechts staan, dan moeten er minder letters overgedragen worden naar de andere hersenhelft. Dat spaart tijd om nog een paar extra bladzijden te lezen voor het slapengaan.

… of toch naar rechts?

Als u linkshandig bent, heeft u 25% kans dat uw hersenen wat anders georganiseerd zijn en toch  woorden vooral aan hun rechterzijde verwerken (zie ook deze blogpost). Aangezien spraak de meest uitgesproken voorkeur voor links of rechts heeft, testten onderzoekers eerst de hersendominantie terwijl linkshandigen woorden opsomden die met een bepaalde letter beginnen (zoals het dierenspelletje op de achterbank van de auto). Daarna lazen de testpersonen woorden in stilte in de scanner. Degenen die de meeste spraakhersencellen rechts activeerden tijdens de opsomtaak, bleken ook rechtsdominant te zijn terwijl ze woorden lazen. Daar is een logische verklaring voor: Als je leest, is ook het spraakgebied actief. Probeer dat stemmetje in je hoofd maar eens te doen zwijgen terwijl je deze tekst in stilte leest. Het lees- en spraakcentrum liggen daarom best in dezelfde hersenhelft om optimaal te kunnen communiceren.
Bewegen de ogen van die atypische linkshandigen dan niet trager als de meeste letters nog van links naar rechts moeten gebracht worden? Nee, want ze zijn blijkbaar zo slim geweest om hun ogen iets meer naar het woordeinde toe te richten zodat het tijdverlies beperkt wordt. Apps voor snellezen zoals Spritz zouden dus beter voor hen een aangepaste versie maken, mochten die apps al werken.

En u?

Ben je nieuwsgierig geworden of jij nu meest je linker- of rechterhersenhelft gebruikt om deze tekst te lezen? Kom het dan zelf testen op 23 november tijdens iBrain, een festival over hersenen georganiseerd door Breinwijzer vzw. Nog meer informatie kom je te weten tijden hun lezing op 13 november, of door je als linkshandige kandidaat te stellen voor wetenschappelijk onderzoek via deze website.

Auteur

Lise Van der Haegen is post-doctoraal researcher aan de vakgroep experimentele psychologie van de UGent. Ze onderzoekt hoe onze linker- en rechterhersenhelft samenwerken tijdens taalverwerking (lezen, spreken, …). Daarnaast vergelijkt ze de hersenorganisatie van links- en rechtshandigen op het gebied van taal en gezichtsherkenning. Ze is lid van het Centrum voor Leesonderzoek en is medelesgever bij de vakken neuropsychologie en algemene psychologie.

 

Trop is teveel

Dagdromen is ok, dat gaven we eerder deze maand al mee. Toch is trop teveel, ook in dit geval.

Auteur: Maarten Van Praet

Maarten Van Praet is bedrijfspsycholoog en huiscartoonist van Mensenkennis.be. Hij werkt momenteel als analyst & marketing consultant bij Synthetron.

 

Op zoek naar tekenen van bewustzijn.

Even vlug testen of je bij bewustzijn bent? Stel jezelf de vraag wie en waar je bent, en wat er om je heen gebeurt. Zo simpel is het. Voor wetenschappers blijft het bewustzijn echter niet zo makkelijk vast te pinnen. Ook in de klinische praktijk is het vaak moeilijker na te gaan. Want hoe meet je bewustzijn bij patiënten die niet meer kunnen spreken, en niet langer op prikkels lijken te reageren? Met behulp van geavanceerde beeldvormingstechnieken slagen hersenonderzoekers er steeds beter in om bewustzijn in het brein te herkennen, en de onderliggende netwerken in kaart te brengen. Door hersensignalen te decoderen, kunnen wetenschappers tegenwoordig ook de antwoorden op simpele ja/neen-vragen, de herkenning van bekende gezichten of de ervaren suspense tijdens een thriller rechtstreeks uit het brein aflezen. Deze wetenschappelijke doorbraken helpen ons niet alleen het mysterie van het bewustzijn te ontrafelen, maar zijn ook hoopgevend om sporen van bewustzijn te detecteren bij patiënten in een vegetatieve toestand. Een aantal van deze patiënten lijken immers wel degelijk bewust te zijn, ook al geven ze schijnbaar geen teken van leven meer.

Bewustzijn in het brein

Vermaard Belgisch neuroloog Steven Laureys doet al enkele jaren grensverleggend onderzoek naar minimaal bewustzijn in vegetatieve patiënten. Hij pleit voor de toepassing van hersenscans in de klinische praktijk, als aanvulling op de bestaande gedragstesten die de mate van bewustzijn in patiënten trachten vast te stellen. Laureys vond namelijk dat een aantal vegetatieve patiënten wel degelijk tekenen van bewustzijn vertonen op de hersenscans, ook al slagen deze patiënten er niet in om hun gedachten met de buitenwereld te delen. Door de scans van de patiënten te vergelijken met die van een gezonde controlegroep, kwam het achterste deel van de pariëtale hersenschors naar voor als een belangrijk bewustzijnscentrum. In rusttoestand toont dit hersengebied normaliter de meeste activiteit. Bij vegetatieve patiënten ziet men in dit gebied het minste energieverbruik. Sommige patiënten vertonen echter wel nog enige activiteit ter hoogte van dit bewustzijnscentrum. Bij hen is er sprake van een minimaal bewustzijn. Maar hoe kan men communiceren met iemand die geen teken van leven meer lijkt te geven?

Ja of neen

De uitdaging bestaat erin om gedachten rechtstreeks uit het brein af te lezen. En dat lukt hersenwetenschappers tegenwoordig al redelijk goed. In een recente studie met gezonde proefpersonen konden de onderzoekers alvast een goed rapport voorleggen: ze slaagden erin de antwoorden op simpele ja/neen-vragen uit de hersensignalen te ontcijferen met een precisie van ongeveer 90%. Daartoe legden ze de proefpersonen in de scanner enkele vragen voor (bv., ‘Ben je getrouwd?’) en vroegen hen daarna selectief hun aandacht richten op het juiste antwoord (‘ja’ of ‘neen’). Ook bij patiënten werd al een gelijkaardige, zij het iets meer omslachtige methode toegepast. De onderzoekers trainden de patiënten om zich voor te stellen dat ze ofwel aan het tennissen, ofwel door hun huis aan het wandelen waren. Opnieuw werden enkele eenvoudige vragen gesteld. Door of aan tennis (‘ja’), of aan hun wandeltocht door het huis (‘neen’) te denken, probeerden de patiënten te antwoorden. Enkelen onder hen slaagden daar effectief in. In een onlangs verschenen studie werd met behulp van elektroden de elektrische activiteit van de hersenen bij deze minimaal bewuste patiënten in kaart gebracht. De onderzoekers toonden dat de rijke hersenverbindingen en netwerken die bij gezonde proefpersonen in bewuste toestand teruggevonden worden ook bij deze patiënten grotendeels intact zijn. Onderstaande figuur geeft dit bewustzijnsnetwerk weer bij een vegetatieve patiënt (links), een minimaal bewuste patiënt (midden) en een gezonde controlepersoon (rechts). Deze techniek is een veelbelovend alternatief voor de complexere, duurdere en tijdrovende hersenscans.

Hitchcock in de scanner

Patiënten in een vegetatieve toestand lijken niet langer in staat connectie te maken met de buitenwereld. Ze herkennen de familie naast hun bed niet meer, en geven geen blijk van emoties. Recent onderzoek geeft echter aan dat bij een aantal van die patiënten het brein wel hevig reageert op deze prikkels. Zo toonden onderzoekers dat het hersengebied dat specifiek oplicht bij het zien van gezichten, ook actief werd wanneer de patiënten foto’s te zien kregen. Waren dat foto’s van vrienden of familie van de patiënt, merkten de onderzoekers op dat ook andere hersengebieden oplichtten die gelinkt zijn aan het autobiografische geheugen. Deze bevindingen suggereren dat sommige vegetatieve patiënten wel degelijk de mensen in hun nabije omgeving herkennen. Andere onderzoekers gingen nog een stap verder, en vergeleken hoe de hersenen van een vegetatieve patiënt en van een gezonde proefpersoon reageren op een kortfilm van Alfred Hitchcock, de meester van de suspense. Ze vonden dat de patronen in de hersenactiviteit van de patiënt heel gelijkaardig waren aan die van de gezonde proefpersoon. Het brein van de patiënt leek even hard mee te leven met het hoofdpersonage tijdens de spannende scènes. De onderzoekers concludeerden dat dit niet enkel aantoont dat de patiënt nog bij bewustzijn is, maar ook dat hij de film begrepen had. Deze bevindingen werden onlangs gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences.

Besluit

De opmars van geavanceerde beeldvormingstechnieken stelt wetenschappers steeds meer in staat om het ogenschijnlijk ongrijpbare bewustzijn in kaart te brengen. Daarnaast zijn hersenscans van goudwaarde voor clinici om tekenen van bewustzijn op te sporen bij patiënten die door breinschade niet langer lijken te reageren op hun omgeving. Tezelfdertijd slagen onderzoekers er beter en beter in om gedachten en gevoelens rechtstreeks uit hersensignalen af te leiden. Deze ontwikkelingen helpen patiënten bij wie vroeger geen enkele communicatie mogelijk bleek, terug een stem te geven. Hierdoor groeit de hoop deze patiënten in de toekomst een betere zorg en behandeling aan te bieden.

Auteur

Wout Duthoo is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de UGent. Hij onderzoekt hoe mensen optimaal hun aandacht weten te verdelen en sturen. Daarnaast probeert hij aan de hand van de EEG-methode de onderliggende hersenmechanismen beter te begrijpen. Ten slotte is hij ook geïnteresseerd in (afwijkende) aandachtsprocessen in neurologische patiënten.

 

Hoe belangrijk is CEO charisma?

Wat hebben Richard Branson, J. F. Kennedy, Marilyn Monroe, Barack Obama en, dichter bij huis, Matthias Schoenaerts met elkaar gemeen? Ze hebben hét: de zogenaamde X-Factor, of beter nog, charisma. We hebben het allemaal wel eens meegemaakt, iemand komt de ruimte binnen en zuigt als het ware alle aandacht naar zich toe. Dergelijke charismatische persoonlijkheden hoeven daarom niet per se groot, imposant of extreem aantrekkelijk te zijn, maar zijn in staat om ogenschijnlijk zonder veel moeite een ruimte te vullen. Ze stralen iets speciaals uit, zijn innemend, en hun woorden laten vaak een diepe indruk na. Dit charisma verwijst naar een geheel van “persoonlijke karakteristieken of kwaliteiten die een individu in staat stellen om anderen te beïnvloeden door in te spelen op hun gevoelens, opinies, of gedrag (Riggio, 2009).”

Het hoeft dan ook niet te verbazen dat deze mensen er in slagen om in allerlei organisaties – politieke, religieuze, en professionele – invloedrijke posities in te nemen. Zo ook in onze werkomgeving, waar we dit soort figuren dikwijls in leidinggevende posities aantreffen. Bij veel mensen, en niet in het minst in directiecomités, leeft de overtuiging dat topposities in bedrijven best worden ingevuld door charismatische leiders. Maar klopt deze overtuiging wel?

Henry Tosi en collega’s (2004) onderzochten het effect van CEO charisma op zowel de bedrijfsprestatie als op de omvang van het loonpakket. Het onderzoek werd gevoerd in 59 Amerikaanse Fortune 500 bedrijven (Chevron, Caterpillar, AON, enz.) die uitvoerig werden bestudeerd over een tijdsperiode van 10 jaar. CEO charisma werd bevraagd via topmanagers die in nauw contact stonden met de betreffende CEO. Bedrijfsprestaties werden geëvalueerd aan de hand van twee criteria: (a) rendement voor aandeelhouders en (b) rentabiliteit. Het loonpakket van de CEO werd eveneens gemeten via twee criteria: (a) CEO cash compensation (salaris + jaarlijkse bonussen) en (b) total CEO compensation (cash + lange termijn voordelen zoals aandelenopties). Tenslotte werden ook twee belangrijke contextuele factoren in rekening gebracht, namelijk (a) politieke onzekerheid en (b) marktonzekerheid.

CEO charisma en bedrijfsprestaties

De resultaten toonden eerst (en vooral) aan dat er geen directe associaties zijn tussen CEO charisma en de twee indicatoren van bedrijfsprestatie (rendement voor aandeelhouders en rentabiliteit). Er bleek wel een significant interactie-effect te zijn met ondernemerschapsklimaat: charismatische leiders die een bedrijf runden dat zich in een zeer onzekere marktsituatie bevond, slaagden er in om substantieel meer rendement te creëren voor hun aandeelhouders in vergelijking met minder charismatisch leiders. Dit effect was echter niet significant voor die andere indicator van bedrijfsprestatie, namelijk rentabiliteit. Dit betekent met andere woorden dat charismatische CEO’s erin slagen om de aandelenprijzen op te drijven, zonder boekhoudkundig bewijs dat het bedrijf ook intern goed gemanaged werd (zoals weerspiegeld in rentabiliteitscijfers). Wanneer de marktsituatie niet onzeker was, werd er geen verschil vastgesteld tussen charismatische en minder charismatische leiders in termen van hun effect op de waarde van de aandelen.

Het loonpakket van charismatische CEO’s

Het onderzoek van Tosi en collega’s toonde verder aan dat er een direct (positief) effect was van CEO charisma op het totale inkomenspakket: charismatische CEO’s verdienen meer in vergelijking met de minder charismatische CEO’s binnen dezelfde sector. Daarnaast bleek dat de relatie tussen CEO charisma en CEO cash compensation gemodereerd werd door de mate van politieke onzekerheid: charismatische CEO’s werden beduidend meer betaald in vergelijking met minder charismatische CEO’s in tijden van politieke stabiliteit. Echter, wanneer de politieke onzekerheid groot was, draaide de situatie om en verdienden uitgesproken charismatische leiders net minder.

Conclusie

Het globale plaatje dat uit dit soort onderzoek naar voor komt wijst er op dat onze impressies van charisma nauwelijks of niet gerelateerd zijn aan objectieve indicatoren van bedrijfsprestaties. De conclusie van bovenvermeld onderzoek vat het goed samen: “In essence, charismatic CEOs seem able to influence their compensation packages and stock prices but not other indicators of firm performance”.

Begin 2010 verweet de Britse eurocriticus Nigel Farage onze landgenoot en EU president Herman Van Rompuy het charisma te hebben van “een natte dweil”. Van Rompuy werd – althans door Farage – niet geschikt geacht om een grote en invloedrijke organisatie als de Europese Raad te leiden. Heeft Farage gelijk gekregen? Velen – en niet enkel Belgische patriotten – zijn van oordeel dat Van Rompuy het toch zo slecht niet heeft gedaan, ondanks zijn weinig charismatische stijl. Moeten we met z’n allen minder belang hechten aan charisma?

In ons labo wordt momenteel bijkomend onderzoek gedaan naar de onderliggende aard van charismatisch leiderschap en potentiële voor- en nadelen van charismatische trekken op team effectiviteit. Het lijkt er steeds meer op dat charismatische leiders uitblinken in het formuleren van een visie en strategie, maar tekort schieten op het operationele niveau.

Wordt dus ongetwijfeld vervolgd…

Auteur: Bart Wille

Bart Wille behaalde zijn doctoraat aan de UGent. Hij is nu Assistant Professor aan dezelfde universiteit. Zijn onderzoeksinteresses omvatten beroepsinteresses, persoonlijkheid, werk, en carrières.

Referenties

  • Riggio, R. E. (2009). Charisma. In S. J. Lopez (Ed.), Encyclopedia of positive psychology. Oxford: Blackwell.
  • Tosi, H. L., Misangyi, V. F., Fanelli, A., Waldman, D. A., & Yammarino, F. J. (2004). CEO charisma, compensation, and firm performance. Leadership Quarterly, 15, 405-421.
 

Dagdromen: het nut en de risico’s.

Het overkomt jou wellicht ook wel eens dat wanneer je naar een film kijkt op TV, je aandacht plots afdwaalt naar onderwerpen die niets met de film te maken hebben (fantasieën, herinneringen, dingen die je in de toekomst zouden kunnen overkomen,…). Wie heeft het niet eens voor dat je plots beseft bij het lezen van een boek, je je geen woord meer kan herinneren van wat er op de vorige pagina stond? Deze vaak voorkomende ervaringen worden gekenmerkt door een gebrek aan aandacht voor wat je op dat moment aan het doen bent of voor de omgeving waarin je je begeeft. We noemen ze “dagdromen”.

In de onderzoeksliteratuur is er steeds meer aandacht voor dit fenomeen en hoe het een impact kan hebben op het mentaal functioneren en welbevinden van mensen. Hoewel we vinden dat we vaak druk bezig en taakgericht zijn, toonden onderzoekers (Killingsworth & Gilbert, 2010) aan dat we beide de helft van de tijd (ca 47%) gedachten hebben die niet-gerelateerd zijn aan onze taken. De wetenschappelijke aandacht vloeit dus voort uit de vaststelling dat hoewel dagdromen kortstondig zijn, ze tegelijkertijd alomtegenwoordig zijn en misschien wel eens een functie zouden kunnen hebben…

De positieve functie van dagdromen

Waarom dagdromen we eigenlijk? Waarom spenderen we zoveel tijd aan het ons verliezen in een schijnbaar ongestructureerde gedachtestroom dan aan datgene waar we ons op dat ogenblik mee zouden moeten bezighouden? Eric Klinger, een pionier op vlak van onderzoek naar dagdromen, verwijst naar de mogelijk fundamentele functie van dagdromen waarbij ze ons helpen om belangrijke onvervulde doelen in ons leven niet uit het oog te verliezen. Laten we dit even illustreren: Jelle is helemaal niet tevreden met zijn job in de lokale supermarkt. Hij ziet zijn job niet echt als iets wat hij de komende jaren wil blijven doen en wil graag op zoek gaan naar nieuwe opportuniteiten. In dit voorbeeld is de doelstelling het vinden van een nieuwe uitdagende job. De kans is wellicht groot zijn dat Jelle’s dagdromen scenario’s zouden omvatten waarin Jelle actief is in een uitdagende nieuwe job. Het vaak voorkomen van dit soort dagdromen herinneren hem er aan om dit belangrijke doel niet uit het oog te verliezen. Met andere woorden, Jelle’s dagdromen spelen een belangrijke rol in het vers houden van een mentale agenda om belangrijke doelstellingen te kunnen realiseren. Dit mechanisme zou dan in stand gehouden worden tot zolang Jelle geen nieuwe uitdagende job vindt (bereiken van het doel) of tot zolang Jelle zijn mening over het al dan niet leuk vinden van zijn job niet bijstelt (loslaten van het doel). Vanuit een evolutionair perspectief bieden dagdromen op die manier een duidelijk voordeel omdat ze ons helpen om onze doelen te vervullen. Onderzoek toonde ook effectief aan dat dagdromen op die manier een positieve en adaptieve functie vervullen.

Het is niet al goud dat blinkt…

Adaptieve cognitieve mechanismen kunnen echter ook een negatieve uitwerking hebben en dit geldt ook voor dagdromen. Heel wat onderzoek toonde aan dat dagdromen, in specifieke omstandigheden, met persoonlijke onrust en soms zelf met psychopathologie zoals depressie kan samengaan. Onderzoek aan de universiteit Gent (Marchetti, Koster, en De Raedt, 2013) toonde aan dat hoe meer personen dagdromen, hoe meer ze zelfkritisch en veroordelend over zichzelf denken. Dit kan dan op zijn beurt dan weer leiden tot een negatieve stemming. Dit mechanisme komt in het bijzonder voor bij die personen die al een zekere gevoeligheid hebben voor depressieve gevoelens. Dit zijn dan vaak personen waarbij matig negatieve stressoren (zoals een het horen van een droevig nummer op de radio) negatieve gedachten in gang kunnen zetten. Bij personen die deze gevoeligheid niet hebben, hoeven dagdromen niet per definitie een negatieve invloed te hebben. Toch maakt deze kennis duidelijk hoe, bijvoorbeeld in het geval van Jelle, deze gevoeligheid dagdromen “toxisch” kan maken: Als Jelle gevoelig is voor depressieve gevoelens, dan kan het herhaaldelijk dagdromen over een betere job hem aandachtig maken voor het feit dat hij momenteel niet gelukkig is in zijn huidige situatie. Misschien wil hij zijn huidige job wel goed doen, maar wordt hij (te) vaak afgeleid door dagdromen over een betere toekomst waarbij hij tegelijkertijd denkt dat ondanks zijn inspanningen er wellicht weinig zal veranderen. Zijn dagdromen zijn dan geen rustpunt meer waar hij zijn zorgen kan achterlaten maar verworden net tot een nieuwe bron van stress. Onder bepaalde omstandigheden kunnen dagdromen dus een negatieve impact hebben ook al is dat zeker niet voor iedereen het geval. Onderzoek bevestigt inderdaad dat depressie geassocieerd is met meer frequent dagdromen (Giambra and Traynor, 1978)

Onderzoek toont duidelijk aan dat dagdromen een positieve rol kunnen spelen bij het bereiken van belangrijke doelstellingen in ons leven. We moeten echter tevens aandacht hebben voor de rol die ze kunnen vervullen bij emotioneel kwetsbare individuen. Bij hen kunnen dagdromen een negatieve neerwaartse spiraal op vlak van emotionele onrust in gang zetten. Het verschil tussen nuttig versus problematisch dagdromen lijkt subtiel en een interessant domein voor verder onderzoek.

References

  • Giambra, L. M., & Traynor, T. D. (1978). Depression and Daydreaming – Analysis Based on Self-Ratings. Journal of Clinical Psychology, 34(1), 14-25. doi: 10.1037/0882-7974.4.2.136
  • Killingsworth, M. A., & Gilbert, D. T. (2010). A Wandering Mind Is an Unhappy Mind. Science, 330(6006), 932-932. doi: 10.1126/science.1192439
  • Klinger, E. (2013a). Goal Commitments and the content of thoughts and dreams: basic principles. Frontiers in Psychology, 4: 415, 1-17. doi: 10.3389/fpsyg.2013.00415
  • Marchetti, I., Koster, E. H. W., & De Raedt, R. (2013). Rest-related dynamics of risk and protective factors for depression: A behavioral study. Clinical Psychological Science, 1(4), 443-451. doi:10.1177/2167702613489668.

De auteur

Igor Marchetti is als post-doctoraal wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Psychopathology and Affective Neuroscience Lab (PANlab) van de universiteit Gent. Op vlak van onderzoek gaat zijn aandacht naar de relatie tussen rusttoestand, dagdromen en cognitieve kwetsbaarheid op vlak van depressie.

 

Mindfulness for dummies.

Mindfulness is een methode die je leert op een accepterende manier om te gaan met alles wat zich aandient in het leven van alledag. Ik weet niet hoe het leven van alledag eruit ziet voor onze huiscartoonist, maar hij is er in ieder geval compleet mee in het reine.

Auteur: Maarten Van Praet

Maarten Van Praet is bedrijfspsycholoog en huiscartoonist van Mensenkennis.be. Hij werkt momenteel als analyst & marketing consultant bij Synthetron.

 

Waarom je medewerkers beter zelf hun jobtitel laat kiezen

Exploration Guide. Creativity Evangelist. Change Angel. Dit zijn maar enkele van de jobtitels die ik recent tegenkwam. M’n eigen jobtitel is voorlopig beperkt tot ‘Entrepreneurship’. De jobtitel doet er immers niet veel toe, dacht ik, het draait vooral om wat je doet. Die visie ga ik toch eens herbekijken. Uit recent onderzoek blijkt immers dat het kiezen van een eigen jobtitel voordelige effecten kan opleveren voor het functioneren in je job.

Een blik op de Make-a-Wish Foundation

Make-a-Wish Foundation is een organisatie die wensen van zieke kinderen probeert in te vullen. Voor de medewerkers van Make-a-Wish is dit een zware job. Vaak bouwen ze een band op met deze kinderen, waarna ze uiteindelijk toch afscheid moeten nemen. En het is ook niet mogelijk om alle kinderwensen in te vullen. De medewerkers van Make-a-Wish lopen dan ook een verhoogd risico op burn-out.

Een tijd geleden lanceerde de CEO van Make-a-Wish een nieuw idee: elke medewerker mocht een eigen jobtitel kiezen, ter aanvulling van de bestaande jobtitel. De nieuw jobtitel mocht ‘fun’ en licht zijn, en een reflectie vormen van de unieke waarde van de medewerker. De CEO gaf zelf het goede voorbeeld door zichzelf voortaan ‘Fairy Godmother of Wishes’ te noemen. Haar voorbeeld werd al snel gevolgd door de COO, die zich als ‘Minister of dollars and sense’ presenteerde.

Dit initiatief kwam aan de oren van onderzoekers van Wharton en London Business School. Zij besloten medewerkers van Make-a-Wish te gaan interviewen en ontdekten dat 85% van deze medewerkers zei dat hun nieuwe jobtitel hen hielp als middel tegen emotionele uitputting, een centraal kenmerk van burn-out. Onderstaande quote van een medewerker illustreert dit:

Het is uitputtend om dit werk te doen… om jouw energie op peil te houden, deze dingen helpen echt… [de nieuwe jobtitel] herinnert mij eraan dat we hier zijn om blij te zijn en geluk te brengen aan de kinderen. De negatieve gevoelens duren niet lang omdat [de nieuwe jobtitel] positief denken stimuleert. Het doet je terug focussen op de goede kant van het leven. Het laat me dingen in perspectief zien.

Test in een ziekenhuis

Wat ze geleerd hadden uit de interview bij Make-a-Wish medewerkers, hebben de onderzoekers vervolgens getest in een ziekenhuis. Medewerkers van het ziekenhuis werden ad random aan een van drie groepen toegewezen:

  • Experimentele groep: deze groep nam deel aan een workshop om hun eigen jobtitel te kiezen
  • Non-equivalente controlegroep: aan deze groep werd via een gelijkaardige workshop evenveel tijd en aandacht gespendeerd door onderzoekers en managers, maar de groep werd niet gevraagd om een nieuwe jobtitel te kiezen. Deze groep werd gecreëerd omdat het Hawthorne-effect de validiteit van dit onderzoek kan bedreigen.
  • Pure controlegroep: deze groep nam niet deel aan een workshop en werd niet gevraagd om een nieuwe jobtitel te kiezen

De resultaten toonden dat over een periode van 6 weken, enkel de experimentele groep significant minder emotionele uitputting ervoer.

Conclusie

De huidige burn-out interventies zijn vaak duur en top-down gestuurd. Dit artikel wijst op de potentiële waarde van een goedkope, bottom-up interventie om medewerkers zelf hun jobtitel te laten creëren. Medewerkers kunnen zo hun unieke waarde gieten in een gepersonaliseerde titel, die hen een gevoel van bevestiging en veiligheid kan geven. Op die manier kunnen zelfgekozen jobtitels emotionele uitputting bij medewerkers verminderen. Verminderde emotionele uitputting kan leiden tot minder ziekte-uitval, verlaagde intenties om de job te verlaten, en verhoogde jobprestaties.

Welke jobtitel zou jij jezelf geven?

Referentie

  • Grant, A.M., Berg, J.M., & Cable, D.M. (2014). Job titles as identity badges: How self-reflective titles can reduce emotional exhaustion. Academy of Management Journal, 57, p. 1201-1225.

Auteur: Michiel Crommelinck

Michiel Crommelinck behaalde in november 2013 zijn doctoraat in de bedrijfspsychologie aan de Universiteit Gent. Sindsdien werkt hij voor Securex met als doel ondernemerschap te stimuleren en te begeleiden.