Tegen een stereotype kijk op partnergeweld.

Intiem terrorisme vs. algemeen koppelgeweld

Sinds het begin van onderzoek naar partnergeweld in de jaren 70’ in de Verenigde Staten werd het domein gedomineerd door twee tegenstrijdige stromingen (Johnson & Ferraro, 2000).  De “feministische stroming” (e.g., Dobash & Dobash, 1979) ziet de oorzaak van partnergeweld in de overheersende, patriarchale drang naar macht en controle van mannen over vrouwen. De “familie psychologie” stroming (e.g., Strauss & Gelles, 1990) daarentegen stelt dat partnergeweld het resultaat is van geëscaleerd conflict in intieme relaties. Johnson (1995) en Johnson en Ferraro (2000) probeerden de visies van beide stromingen met mekaar te verzoenen door te stellen dat er niet één uniforme vorm van partnergeweld bestaat. Deze twee stromingen verwijzen naar 2 types van partnergeweld namelijk “intiem terrorisme” en “algemeen koppelgeweld”.

Wanneer men denkt aan partnergeweld, dan denken meeste mensen spontaan aan intiem terrorisme. In het algemeen staat dit type van geweld bekend als de heteroseksuele man die ernstig fysiek en psychologisch geweld gebruikt ten opzichte van zijn vrouwelijke partner. Dit type van geweld verwijst naar het systematisch gebruik van ernstig geweld om de partner te domineren, intimideren, controleren en onderwerpen. Dikwijls escaleert dit type van geweld ook over de tijd heen. Intiem terrorisme wordt het meest opgemerkt in klinische populaties en in forensisch onderzoek.

Echter, de meest voorkomende vorm van partnergeweld is algemeen koppelgeweld. Een of beide partners stellen licht tot ernstig agressief gedrag maar geen van beiden gebruikt geweld in functie van een voortdurende nood aan macht en controle in de relatie. In tegendeel, algemeen koppelgeweld is situatie gebonden en wordt daarom ook soms “situationeel koppelgeweld” genoemd. Dit type van partnergeweld komt voornamelijk voor in de context van onenigheid en gespannen conflictsituaties in de relatie. Ondanks het feit dat ruzie en onenigheid onvermijdelijk zijn in elke relatie, escaleren deze situaties bij sommige koppels tot geweld. Dit type van geweld weerspiegelt andere relatiedynamieken dan  intiem terrorisme en wordt daarom veeleer opgemerkt in bevolkingsonderzoeken dan in klinisch of forensisch onderzoek.

Hoe vaak komt partnergeweld algemeen voor?

In dit doctoraatsonderzoek wilden we meer inzicht krijgen in het voorkomen van algemeen koppelgeweld in verschillende populaties: Vlaamse heteroseksuele mannen en vrouwen, Vlaamse mannen en vrouwen van Turkse origine en holebi’s. Onze resultaten toonden duidelijk aan dat algemeen koppelgeweld niet enkel heteroseksuele vrouwen treft. Het doet zich in beide richtingen voor en in alle relaties, ongeacht de etnische achtergrond of seksuele voorkeur. We vonden dat 10% van de Vlaamse hetero’s ooit fysiek geweld meemaakte en dat 56.7% van hen ooit geconfronteerd werd met psychologisch algemeen koppelgeweld. Kijken we naar het voorkomen van algemeen koppelgeweld bij Vlaamse personen van Turkse origine (2de generatie), dan zien we dat 14.3% van hen ooit fysiek geweld meemaakte en 66% van hen ooit psychologisch geweld ervoor door een intieme partner. Tenslotte toonden onze resultaten aan dat 14.5% van de holebi’s ervaring had met fysiek geweld en 57.9% van hen had ooit psychologisch geweld meegemaakt. Zoals we verwacht hadden ging het over onze verschillende studies heen voornamelijk om lichte tot milde vormen van partnergeweld.

Geslachtsverschillen?

Zoals verwacht vonden we geen verschil tussen heteroseksuele mannen en vrouwen in het ervaren van algemeen koppelgeweld. Vlaamse vrouwen van Turkse origine werden vaker het slachtoffer van fysiek geweld dan Vlaamse mannen van Turkse origine maar voor psychologisch geweld vonden we geen verschil tussen beide groepen. Tenslotte suggereren onze resultaten dat lesbische vrouwen en homomannen even vaak het slachtoffer worden van fysiek en psychologisch geweld. Echter, onder de slachtoffers rapporteerden de lesbische vrouwen meer psychologisch geweld dan homomannen.

Mentaal, relationeel en seksueel welzijn van slachtoffers?

We weten dat slachtoffers van ernstig fysiek en psychologisch geweld op tal van vlakken een verminderd welzijn rapporteren. Dit doctoraatsonderzoek laat zien dat partnergeweld geen extreme proporties dient aan te nemen om een negatief effect te hebben op het welzijn van slachtoffers. Bovendien hoeft dit geweld niet van fysieke aard te zijn om het welzijn van slachtoffers te beïnvloeden. Slachtoffers van fysiek en psychologisch partnergeweld ervaren een minder goed mentaal welzijn, minder relatietevredenheid, minder seksuele tevredenheid en meer seksuele disfuncties.

Beleids- en klinische implicaties

Onenigheid en conflict zijn inherent aan intieme relaties. Jammer genoeg zoeken heel wat koppels hun toevlucht tot geweld wanneer ze geconfronteerd worden met situaties die niet stroken met hun persoonlijke belangen en interesses. Met onze resultaten hopen we bij te dragen aan de empirische grondslag die nodig is om deze problematiek aan te pakken op beleidsniveau. Zoals verwacht is algemeen koppelgeweld een globaal fenomeen dat geen grenzen kent naar geslacht, seksuele voorkeur of etnische achtergrond. Het meest recente Nationaal Actieplan tegen Partnergeweld (NAP 2010-2014) bespreekt het belang van aandacht voor partnergeweld bij etnische minderheidsgroepen in België. Met onze cijfers hopen we het belang hiervan verder te onderstrepen opdat deze slachtoffers ook voldoende geïnformeerd worden over de problematiek alsook op ondersteuning kunnen rekenen. Vervolgens hopen we ook dat er op maatschappelijk niveau meer expliciet zal gemeld worden dat partnergeweld ook voorkomt in holebirelaties. Onderzoek naar partnergeweld in holebirelaties is uitermate relevant om aan te tonen dat geweld ook voorkomt buiten de traditionele man – vrouw relaties, zoals voorgeschreven door feministische aanhangers.

Relatieproblemen zijn een belangrijke reden waarom mensen de stap zetten naar psychotherapie. Echter, personen of koppels in therapie melden dikwijls niet spontaan dat er sprake is/was van geweld in hun huidige of vorige partnerrelatie. Gegeven het feit dat in een intieme relatie zelf lichte vormen van geweld gerelateerd zijn aan een verminderd relationeel en seksueel welzijn in een intieme relatie hopen we dat dit doctoraatsonderzoek (a) bijdraagt tot meer onderzoek naar de relationele dynamieken van partnergeweld in klinische en niet-klinische steekproeven en (b) het belang benadrukt van te peilen naar mogelijkse geweldervaringen en aandacht te hebben voor de conflictstrategieën van koppels in psychotherapie.

Auteur: Sabine Hellemans

Sabine Hellemans  is postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit Gent, vakgroep Experimenteel, Klinische en Gezondheidspsychologie. Ze maakt deel uit van het UGent FamilyLab en  haar onderzoek focust zich op geweld in intieme relaties. Haar doctoraatsthesis (2014) spitste zich toe op het nagaan in welke mate Vlaamse heteroseksuele mannen en vrouwen, Vlaamse mannen en vrouwen van Turkse origine en holebi’s te maken krijgen met verschillende vormen van partnergeweld. Ze deed dit aan de hand van enkele grootschalige bevolkingssteekproeven. Ze onderzocht eveneens hoe het ervaren van partnergeweld gerelateerd is aan slachtoffers’ mentaal welzijn en hun relationeel en seksueel welzijn in een intieme relatie.

 

Niets is zo erg (of leuk!) als we zelf denken.

Eerder deze maand kon je lezen dat mensen eigenlijk slecht zijn in hun eigen gevoelens voorspellen. Dat kan ervoor zorgen dat iets eigenlijk beter meevalt dan verwacht, maar ook het omgekeerde kan gebeuren. Daarvan geeft huiscartoonist Maarten deze maand een illustratie.

Auteur: Maarten Van Praet

Maarten Van Praet is bedrijfspsycholoog en huiscartoonist van Mensenkennis.be. Hij werkt momenteel als analyst & marketing consultant bij Synthetron.

 

Niets is zo erg (of leuk!) als we zelf verwachten.

Wanneer we voor belangrijke levensbeslissingen en gebeurtenissen staan, maken we vooraf een inschatting hoe we ons daarbij zullen voelen. Zal ik gelukkiger zijn als ik mijn job opgeef en een bed-and-breakfast begin in Frankrijk? Zal ik eindelijk gelukkig zijn als ik die langverwachte promotie heb? Zal ik gelukkig zijn als ik Idool word?

Affective forecasting

Heel vaak echter blijkt dat deze beslissingen achteraf toch niet het verwachte geluk opleveren en niet zo leuk te zijn. Een beetje deprimerend misschien, maar toch ook vooral vreselijk herkenbaar. We werken dan bijvoorbeeld keihard om die éne promotie binnen te halen en we geloven dat alles dan beter wordt. Dan zullen we tijd maken voor vrienden, dan zullen we niet meer gestresseerd zijn, dan zullen we echt gelukkig zijn. Niet dus. Eens de promotie binnen is, verandert er gewoon heel weinig. Erg ontgoochelend. Hebt u het ook wel eens? Dan is er niets verkeerd met u. Dan bent u gewoon mens.

Zoals we kunnen terugblikken op geluk en pijn in het verleden, heeft de mens als enige diersoort de unieke eigenschap dat we ook de toekomst kunnen simuleren en vooruitblikken op mogelijk toekomstig geluk en pijn. Affective forecasting heet dat in wetenschappelijke termen. Goed voor ons!

We zijn slechte voorspellers van ons eigen geluk

Uit onderzoek blijkt echter dat we heel slecht zijn in het voorspellen van onze toekomstige emoties (voor een overzicht, zie Gilbert, Driver-Linn, & Wilson, 2002; Wilson & Gilbert, 2003). We hebben de neiging om voortdurend te onderschatten hoe we ons zullen voelen na een gebeurtenis of beslissing. Zo tonen tal van studies aan dat we ons in het algemeen minder slecht voelen dan verwacht na een negatieve gebeurtenis, en dat we ons minder goed voelen dan verwacht wanneer er iets positiefs gebeurt.

Dit fenomeen onderzochten we in een studie bij de kandidaten die deelnamen aan de audities van Idool 2011. Hen werd gevraagd naar hun verwachte geluksniveau: Meer bepaald vroegen we hen om te voorspellen hoe ze zich zouden voelen indien ze geselecteerd werden voor de volgende ronde, en hoe ze zich zouden voelen indien ze niet werden geselecteerd.

Zoals verwacht op basis van de affective forecasting literatuur voelden kandidaten die niet door mochten naar de volgende ronde zich achteraf minder ongelukkig dan ze zelf hadden verwacht. Kandidaten die wel door mochten, voelden zich dan weer minder gelukkig dan zelf voorspeld. De manier waarop de kandidaten behandeld werden door de juryleden speelde een belangrijke rol in hun geluksniveau. Gemiddeld genomen vonden de kandidaten dat ze rechtvaardig behandeld werden. Wanneer kandidaten het gevoel hadden respectvol en eerlijk behandeld te worden door de juryleden van Idool 2011, voelden ze zich achteraf gelukkiger, ongeacht of ze geselecteerd werden voor een volgende ronde.

Emotionele gebeurtenissen hebben veel minder impact dan we verwachten

 Hieruit blijkt dat deze kandidaten dus ook de gevoelens die ze hadden wanneer ze ‘faalden’, overschatten. De emotionele pijn bij een afwijzing was veel minder erg dan ze voorzien hadden. Het blijkt allemaal wel mee te vallen. Emotionele gebeurtenissen hebben dus meestal veel minder impact op ons gevoelsleven dan we oorspronkelijk verwachten. In deze context bleek het respectvol en rechtvaardig behandelen van kandidaten de beste garantie op tevredenheid achteraf.

En als u me nu zou willen excuseren, er staan enkele maanden zwangerschapsverlof te trappelen om in te gaan. Ik voorspel zalige uren op de fameuze roze wolk en een golf van puur babygeluk van zodra onze eerstgeborene het levenslicht heeft gezien! Al zou ik na deze én de vorige blogpost misschien beter moeten weten…

Referenties

  • Feys, M., & Anseel, F. (In press). Wen Idols look into the future: Fair treatment modulates the affective forecasting error in talent show candidates. British Journal of Social Psychology.
  • Gilbert, D. T., Driver-Linn, E., & Wilson, T. D. (2002). The trouble with Vronsky: Impact bias in the forecasting of future affective states. In L.F. Barrett & P. Salovey (Eds.), The wisdom in feeling: Psychological processes in emotional intelligence (pp. 114–143). New York: Guilford Press.
  • Wilson, T. D., & Gilbert, D. T. (2003). Affective forecasting. In M. Zanna (Ed.), Advances in experimental social psychology (Vol. 35, pp. 345–411). New York: Elsevier.

Auteur: Marjolein Feys

Marjolein Feys is postdoctoraal onderzoeker bij het FWO en verbonden aan de vakgroep Personeelsbeleid, Arbeids- en Organisatiepsychologie van de Universiteit Gent. Haar onderzoek situeert zich in het domein van de organisatiepsychologie en focust op de (negatieve) gevolgen van feedback. Ze bestudeert onder andere de invloed van rechtvaardigheid op feedbackreacties zoals emoties, intenties, attitudes en gedrag.

 

Ruilen we ons geluk in voor kinderen?

We konden het een tijdje terug overal in de media lezen: mensen met kinderen zouden niet gelukkiger zijn dan mensen zonder kinderen.  Op mijn blog http://taptoe.wordpress.com/ besprak ik eerder kritisch deze krantenkop.

De studie waarop onze kranten zich baseerden is een vrij stevige: maar liefst 1,8 miljoen Amerikanen namen eraan deel. Zij moesten antwoorden op de vraag “Hoe gelukkig voelt u zich” op een schaal van 0 tot 10. De onderzoekers konden dan statistisch vaststellen dat er een verschil zat tussen de antwoorden van de groep ‘mensen met kinderen’ en de groep ‘mensen zonder kinderen’. Diegene met kinderen gaven een lagere score en zijn dus minder gelukkig.

En wat weten we daar nu mee?

Wanneer we er de oorspronkelijke studie bijnemen, kunnen we zien wat ‘minder gelukkig zijn’ concreet betekent. Om de participanten te helpen hun geluksniveau vast te pinnen, gebruikten de onderzoekers de Cantril ladder. Deze methode is hieronder geïllustreerd.

Wat de onderzoekers precies hebben ontdekt, is dat er een statistisch significant verschil is tussen het gelukscijfer dat de 2 groepen gaven, zij met kinderen en zonder. De kinderlozen gaven een gemiddelde gelukscore van 6.84, terwijl ouders een gemiddelde gelukscore van 6.82 rapporteerden. Grafisch voorgesteld ziet dit er als volgt uit:

U ziet meteen dat dat geluksverschil niet meteen problematisch is. Je kan het verschil zelfs amper waarnemen op de schaal die werd gebruikt. Dat dit verschil statistisch toch betekenisvol is, komt door de grote steekproef. Wanneer zeer veel mensen systematisch een verschillende waarde aanduiden, ookal verschillen ze miniem, wordt dit wiskundig toch ‘significant’. We moeten ons dan nog steeds afvragen of dit een relevant verschil is. De auteurs zelf vonden overigens van niet!

In de media

De Standaard bekeek deze onderzoeksresultaten vanuit relevant oogpunt. In hun artikel werd de focus vooral gelegd op het feit dat mensen met en zonder kinderen ongeveer even gelukkig zijn. De Morgen daarentegen berichtte de statistisch significante resultaten en beweerde dat mensen met kinderen ongelukkiger zijn. Beiden hebben ze gelijk, maar we doen er dus zeker goed aan de oorspronkelijke studie erbij te nemen en onze eigen interpretatie te maken.

Ook kunnen we nog enkele kritische vragen stellen: misschien verschillen gezinnen met en zonder kinderen ook wel op een ander vlak, en zorgt dát ervoor dat gezinnen met kinderen iets ongelukkiger zijn? Misschien slapen ouders minder dan ze zouden willen, bijvoorbeeld, en zou iedereen even gelukkig zijn mocht daarvoor gecontroleerd worden. Misschien gaan gezinnen zonder kinderen vaker op reis en zouden gezinnen met kinderen even gelukkig zijn mochten ze dit ook doen. Zo zijn er talloze alternatieve verklaringen te bedenken. We kunnen ze op basis van dit onderzoek niet uitsluiten. Is geluk trouwens voor iedereen wel hetzelfde? En heeft een gelukscore van 6 op 10 wel dezelfde betekenis voor iedereen? De wetenschap geeft er ons met verder onderzoek een antwoord op.

Referentie

Auteur: Dries Benoit

Dries Benoit is professor bedrijfsstatistiek (business analytics) aan de faculteit Economie & Bedrijfskunde van de Universiteit Gent. Hij doceert de vakken ‘Bayesiaanse Statistiek’ en ‘Prijszetting en Omzetbeheer’. Zijn onderzoek situeert zich in het domein van de Bayesiaanse analyse met toepassingen binnen klantenbeheersystemen en prijszetting. Op zijn blog (taptoe.wordpress.com) geeft hij op een toegankelijke manier duiding bij actuele onderwerpen gelinkt aan statistiek of data-analyse.

 

Sociale media maakt niet asociaal.

“Bewijs: nieuwe media maken ons asociaal” verkondigde De Redactie onlangs. In het NRC Handelsblad somde men op wat de effecten kunnen zijn van sociale media, en die opsomming was niet al te fraai: egotripperij wordt gestimuleerd, het kan geestesziekte uitlokken, het doet ons vervreemden van de realiteit en kan zelfs aanzetten tot terreur. Zij staan daarin niet alleen, je hoort wel vaker dat internet in het algemeen maar sociale media in het bijzonder ons dom en asociaal maken. Net zoals iemand excessief alcohol of drugs kan gebruiken, kan men ook ‘internetverslaafd’ of ‘Facebookverslaafd” zijn. Hoeveel waarheid zit er in deze uitspraken?

Sociale media: verslavend en asociaal

In de wetenschappelijke literatuur wordt verslaving gedefinieerd als een toestand waarin een individu fysiek en/of mentaal van een gewoonte of stof (drugs, alcohol…) afhankelijk is. Hierdoor kan men deze gewoonte of stof niet of heel moeilijk loslaten en kan het ten koste gaan van andere activiteiten. Uit een onderzoek bij en door eerstejaarsstudenten Psychologie blijkt dat ze inderdaad in zekere mate verslingerd zijn aan het internet en sociale media. Er werd specifiek onderzocht of hun internetgebruik kon begrepen worden in termen van verslaving en afhankelijkheid, bijvoorbeeld met items als “Vijf dagen zonder sociale media zou me gek maken”. Bijna 30% van de 250 studenten die deelnamen aan het onderzoek, gingen akkoord of helemaal akkoord met deze items. Dit wijst erop dat het gebruik van sociale media voor hen toch een effect heeft dat vergelijkbaar is met een verslaving.

Maar leidt deze verslaving ook tot een asociaal bestaan? Volgens deze resultaten niet: er is geen significante relatie tussen de afhankelijkheid van sociale media en alledaags contact met vrienden. Het lijkt er dus niet op dat het online contact een vervanging is van offline contact met anderen. Studenten gaan nog graag met vrienden op café, er zijn nog zekerheden in het leven.

All this technology is making us antisocial

‘Social self’

Uit eerder onderzoek komt naar voor dat mensen niet alles delen op sociale media. Dit wordt deels veroorzaakt door onze groeiende bezorgdheid rond privacy en het beeld dat (toekomstige) werkgevers kunnen krijgen op basis van onze online profielen. Een andere oorzaak is van psychologische aard: de ‘social self’.

We hebben allemaal verschillende rollen in het leven die op andere tijdstippen tot uiting komen: werknemer, partner, ouder, kind, vriend/vriendin… Het kan zijn dat we ons in de verschillende rollen anders gedragen en dat sommige rollen zelfs in conflict komen met elkaar. De rol van werknemer goed uitvoeren vereist dat u ’s avonds nog even snel een presentatie afwerkt, maar volgens de ouderagenda moet u om 20u aan de muziekschool staan. Op sociale media hebben we ook een rol te vervullen: de sociale rol. We maken een selectie van het beste materiaal dat (over ons) bestaat om ons als individu te vertegenwoordigen en hoe we onszelf liefst presenteren naar anderen toe. Dit zijn flatterende foto’s, “kijk-wat-ik-nu-meemaak” verhalen, interessante zaken delen en dergelijke meer. We stellen zo een sociaalgedreven rol samen die we vervullen op het internet: de social self. Op sociale media documenteren we dus niet louter de andere rollen (door foto’s en verhalen online te zetten). Een bijkomende rol kan voor stress zorgen, want ze kan – net zoals alle rollen in ons leven – in conflict komen met een andere. We vergeten ook makkelijk dat anderen deze selectie ook maken. Hoewel zij dus ook bewust de mindere kantjes in het leven achterwege laten, bekijken we hun social self alsof het een weerspiegeling is van de dagdagelijkse realiteit. De vergelijking van de social self van iemand anders met ons eigen leven maakt dus zelden gelukkig. Door deze vergelijking en omdat we onze ‘social self’ in stand moeten houden, heeft het gebruik van sociale media wel degelijk potentieel om effect te hebben op onze mentale en psychische gezondheid.

The reason we struggle with insecurity is because we compare our behind-the-scenes with everyone elses highlight reel. – Steven Furtick

Kortom, het gebruik van sociale media kan verslavend werken, maar maakt niet noodzakelijk asociaal. Een ‘social self’ onderhouden kan beslastend zijn, maar zonder Facebook raakt u niet aan uw Candy Crush levens. Het leven is geven en nemen, niet waar.

Referenties

  • Van Hiel, A. Jongeren en sociale media: verslavend maar niet asociaal. (2014).
  • Brunskill, D. Social media, social avatars and the psyche: is Facebook good for us? Australas Psychiatry, 21(6), 527-532.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemerschap aan de Vlerick Business School.

 

Narcisten

Vandaag krijgt u van onze huiscartoonist een filosofische vraag voorgeschoteld. Hij heeft er zelf geen idee van.

Auteur: Maarten Van Praet

Maarten Van Praet is bedrijfspsycholoog en huiscartoonist van Mensenkennis.be. Hij werkt momenteel als analyst & marketing consultant bij Synthetron.

 

 

 

Na het ontslag van een trainer komt het schokeffect… of toch niet?

Nu ook John Van den Brom de laan werd uitgestuurd, is de Jupiler Pro League aan zijn achtste trainerswissel toe. Niet uitzonderlijk, zo kopte sporza.be deze week nog, elk seizoen worden immers zo een 5 tot 11 trainers bedankt voor hun diensten en krijgen evenveel trainers de voor hen dankbare opdracht om de ontspoorde ploeg terug op de rails te zetten. Deze ingreep moet zorgen voor het in de media vaak geschreven en gehoorde ‘schokeffect’: de trainerswissel moet en zal het tij tijdig doen keren. Maar zorgt het ontslag van een trainer daadwerkelijk voor een schokeffect?

Theorieën over trainerswissel

In de wetenschappelijke literatuur kan men enkele theorieën terugvinden over ‘managerial turnover’. Volgens de ‘common sense’ theorie is de trainer verantwoordelijk voor de matige prestaties  van zijn team.  Het aanstellen van een nieuwe trainer zal er toe leiden dat foute keuzes en verkeerde tactieken geidentificeerd en hersteld worden door de nieuw aangestelde trainer. Deze  aanpak zal de club er bovenop helpen met onmiddellijk resultaat. De ‘vicious circle’ theorie stelt dat een slecht presterend team een trainerswissel uitlokt. Het ontslaan van de trainer ontwricht het team echter verder en de gehoopte positieve resultaten blijven uit. Ten slotte is er de theorie van ‘ritual scapegoating’. Volgens deze theorie hangt de prestatie van een team in grote mate af van de kwaliteit van de spelers. Een nieuwe trainer die met dezelfde kern moet werken, zal dus niet voor het verschil kunnen zorgen. De trainer wordt opgeofferd om tegemoet te komen aan de verlangens van supporters, directie, media of sponsors.

Trainerswissels in de Premier en Football League

Audas, Dobson en Goddard analyseerden in 2002 gegevens van alle Premier en Football League (de Engelse eerste klasse tot en met de vierde klasse) wedstrijden over 28 seizoenen, lopende van 1972 tot 2000. In hun analyse hielden ze naast een trainerswissel ook rekening met mogelijke covariaten of factoren die een impact kunnen hebben op de resultaten: speelt het team een thuiswedstrijd of speelt het op verplaatsing, wat is het belang van de wedstrijd (bv. kan de club promoveren/degraderen), zit het team nog in de FA cup of niet*, wat is de gemiddelde winratio van het team/tegenstander over een langere periode, enz. De onderzoekers vonden evidentie voor de vicieuze cirkel theorie: gemiddeld presteren teams na het ontslag van hun trainer zwakker voor de resterende matchen van het seizoen. Waar de geschatte kans – over alle andere factoren gemiddeld – nog 46% was om thuis te winnen, daalt deze kans naar 43% – niet veel, wel significant. Na enkele matchen herstelt dit effect zich en wordt de kans op een thuisoverwinning gelijk aan de overwinningskans van andere teams die geen trainerswissel doorvoerden.

*Het ‘antwoord’ van een team na een bekeruitschakeling blijkt gemiddeld genomen een negatief antwoord: ook hier daalt de verwachte overwinningskans.

Trainerswissels in de Eredivisie

Bruinshoofd en ter Weel rapporteerden in 2003 de resultaten van een studie over het effect van trainerswissels in de Nederlandse Eredivisie tussen 1988 en 2000. Deze onderzoekers onderzochten het effect door de prestaties van het team over vier matchen voor de wissel te vergelijken met de prestaties in evenveel matchen na de wissel. Daarnaast vergeleken ze de geobserveerde effecten met ploegen die zich in een gelijkaardige situatie bevonden, maar besloten hun trainer niet te ontslaan (de controleconditie). Resultaten wijzen erop dat een trainerswissel wel een effect heeft en het team gemiddeld iets beter presteert na de wissel. Echter, dit effect blijkt niet veroorzaakt te worden door de trainerswissel: een gelijkaardig effect vonden ze terug in de controleconditie. Sterker, voor clubs die het vertrouwen hielden in hun trainer, was de prestatie beter dan ploegen met een nieuwe trainer.

Trainerswissels in de Primera Division

Een derde onderzoek nuanceert de negatieve effecten van een trainerswissel. de Dios Tena en Forrest onderzochten de impact van trainerswissels in de Spaanse competitie en dat over drie seizoenen (van 2002 tot 2005). Hoewel vorig onderzoek evidentie vond voor de vicieuze cirkel theorie, blijkt er in deze studie eerder evidentie te zijn voor de zondebok theorie. Ondanks dat de resultaten in uitwedstrijden niet verbeteren, presteert het team met een andere trainer gemiddeld genomen iets beter voor thuiswedstrijden. Maar ook hier is de conclusie dat het effect van een nieuwe trainer op de prestatie eerder beperkt is. De auteurs stellen de hypothese voorop dat het vooral de supporters zijn die voor de ommekeer zorgen: doordat een ploeg maatregelen genomen heeft na een slechte periode, zullen supporters met meer enthousiasme hun team steunen – als deze achter de beslissing van het bestuur staan.

Conclusie

Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat het gehoopte schokeffect van een trainerswissel eerder mythe dan feit is. Gemiddeld genomen zullen de winstkansen na een trainerswissel niet toenemen.

Het ontslaan van de trainer blijft dan ook een ‘gok’: soms win je, soms verlies je, en soms speel je gelijk.

Luisteren naar de supporters kan alleszins helpen om de neerwaartse spiraal te doorbreken. Het was alvast een terechte keuze van nieuwbakken coach Riga om de supporters van Charlton uitgebreid te bedanken voor het behalen van zijn eerste punt.

Referenties

  • Audas, R. Dobson, S. & Goddard, J. (2002). The impact of managerial change on team performance in professional sports. Journal of Economics and Business, 54, 633-650.
  • Bruinshoofd, A., & ter Weel B. (2003). Manager to go? Performance dips reconsidered with evidence from Dutch football. European Journal of Operational Research, 148, 233-246.
  • de Dios Tena, J., & Forrest, D. (2007). Within-season dismissal of football coaches: Statistical analysis of causes and consequences.  European Journal of Operational Research, 181, 362-373.

Auteur: Maarten De Schryver

Maarten De Schryver, bedrijfspsycholoog van opleiding, is wetenschappelijk medewerker bij hetLearning and Implicit Processes Lab van de Universiteit Gent. Daarnaast geeft hij als consultant methodologisch en data-analytisch advies aan zowel profit als non-profit organisaties. Als vrijwilliger geeft hij statistische ondersteuning voor het Centre for Children in Vulnerable Situations.

 

Waarom je met Spritz niet vier keer sneller zult lezen.

De media werden de voorbije weken overspoeld door een uitgekiende reclamecampagne van Spritz, een bedrijf dat een app op de markt bracht waarmee men vier keer sneller zou kunnen lezen. De app wordt binnenkort standaard meegeleverd met de nieuwe Samsung Galaxy S5 smartphone. Ook gelijkaardige concurrenten zijn populair. Flash reader, een app die ongeveer hetzelfde doet, is momenteel de veertiende meest gedownloade betalende app in de Vlaamse iTunes winkel. Helaas zal Spritz u niet toelaten vier keer sneller te lezen. We vertellen u waarom.

Oogbewegingen

Spritz vertrekt vanuit twee uitgangspunten. Het eerste is de claim dat we slechts 20% van de tijd dat we naar een bedrukt blad papier kijken zouden bezig zijn met de verwerking van de tekst. De andere 80% van de tijd, zo claimt Spritz, zijn onze ogen bezig met bewegen door de tekst. Klopt dit?

Uit leesonderzoek (voor een overzicht, zie Rayner, 1998) weten we dat onze ogen tijdens het lezen niet als een volgspot door de tekst glijden. We kiezen een bepaalde plek uit en blijven daar enige tijd naar kijken. Dat noemen we fixaties. We doen dat ongeveer 3 à 4 keer per seconde, en elke fixatie duurt gemiddeld 250 milliseconden. Na elke fixatie wordt een nieuwe plek uitgekozen en bewegen de ogen naar de volgende fixatie. Dat noemen we saccades (zie filmpje).

Ze duren 20 tot 40 milliseconden, en tijdens die periode zijn we virtueel blind (wat we overigens niet merken). We slagen er zo in ongeveer 250 woorden per minuut te lezen. Spritz presenteert alle woorden van een tekst op dezelfde plaats. Dit is niet nieuw. Reeds sedert de jaren zeventig gebeurt leesonderzoek met snelle seriële visuele presentatie (rapid serial visual presentation). Met deze techniek kunnen Spritz lezers telkens op de zelfde plek fixeren, en spaart men dus die saccades uit. Dit levert een potentiële besparing op, die echter veel kleiner is dan wat Spritz beweert. De saccades nemen immers slechts een dikke 10% van onze leestijd in beslag, geen 80%. Bovendien is het zo dat de verwerking van de tekst de hele tijd doorgaat, zelfs al is er even geen visuele informatie. Het brein wacht dus niet op de ogen, en is zeker geen 80% van de tijd werkloos. Integendeel, de ogen volgen de snelheid van de cognitieve verwerking in het brein.

Fixatiepunt

Het tweede uitgangspunt van Spritz is interessanter. Spritz laat lezers telkens naar dezelfde plek kijken maar presenteert de woorden niet netjes rond het midden van deze plek. Men zorgt er integendeel voor dat mensen naar de linkerkant van het woord kijken, naar wat Spritz het “optimal recognition point” noemt. Dit is niet nieuw. In 1984 ontdekte O’Regan reeds het optimal viewing position effect: mensen herkennen woorden inderdaad sneller als ze de linkerkant van het woord fixeren. Dat komt omdat een woordbegin informatiever is voor welk woord er staat dan een woordmidden of –einde, en omdat informatie in het rechter visueel veld terecht komt in de linker hersenhelft, waar taal meestal verwerkt wordt. Allerminst nieuw dus, maar dit heeft Spritz goed gezien. Het levert echter geen enorm voordeel op, gezien ook bij normaal lezen onze ogen automatisch steeds zullen fixeren dicht bij die optimale plek. We doen dat sowieso, ook als we een boek lezen op papier.

Nadelen

De techniek van Spritz heeft ook enkele nadelen. Ten eerste is het zo dat lezers normaal gezien af en toe (10-15% van alle fixaties) terugkeren naar reeds gepasseerde woorden omdat de verwerking niet kon volgen. Dit is niet mogelijk in Spritz, en deze informatie zal dus verloren gaan. De woordenstroom gaat altijd verder. Sommige woorden (opnieuw 10-15%), die eerder lang of zeldzaam zijn, worden ook tijdens lezen meerdere keren gefixeerd. Ook dat is niet mogelijk in Spritz, en deze woorden zullen niet begrepen worden. Bovendien is het zo dat ons brein ook al enigszins de tekst verwerkt die rechts staat van waar we naar kijken, dus meer dan 1 woord tegelijk. De breedte van deze verwerking noemt men de perceptuele span. Die bedraagt 3-4 letters links van de fixatie maar 15 letters rechts van de fixatie (dit laat ons bijvoorbeeld toe de optimale plaats van de volgende fixatie te plannen). In Spritz wordt slechts 1 woord tegelijk gepresenteerd en dus wordt deze extra verwerking onmogelijk. Tenslotte, soms gaat de verwerking van tekst in het brein ook sneller dan verwacht. Het brein weet dan al wat er komt, en de oogbeweging wordt overeenkomstig geprogrammeerd. Woorden worden dan overgeslagen. Inhoudswoorden (bv. zelfstandige naamwoorden) worden bijvoorbeeld in 15% van de gevallen gewoon niet bekeken. Voor functie- en bijwoorden (zie het woordje ‘in’ in bovenstaande figuur) is dat zelfs 65%. Deze tijdswinst vervalt in Spritz, waar élk woord gepresenteerd wordt.

Kunnen we dan echt niet sneller lezen dan 250 woorden per minuut? Als je mensen 1000 woorden per minuut laat zien, zoals Spritz, zullen ze wel degelijk iets oppikken. Ook dat is niet nieuw. Ook bij het lezen op papier kan je mensen trainen om grotere saccades te maken en zo sneller door een tekst te gaan, maar ten koste van het aantal woorden dat bekeken of goed verwerkt wordt. In 1987 onderzocht men reeds of snellezen aan 600 woorden per minuut (dus bijna de helft trager dan wat Spritz claimt) leidt tot slechter tekstbegrip. Men vond dat oppervlakkige inhoud even goed begrepen werd, maar details, dieper tekstbegrip en het geheugen voor de tekst was wel degelijk veel slechter. Om het met Woody Allen te zeggen: “I took a speed-reading course and read War and Peace in twenty minutes. It involves Russia.”

Om de grote lijnen van een nieuwsbericht op te pikken kan dit dus volstaan, maar om een tekst goed te begrijpen, of te bestuderen, zeker niet. En zeker als men leest omwille van de esthetische ervaring (romans), gaat het hele punt van lezen natuurlijk in de techniek verloren.

Conclusie

De techniek van Spritz is interessant om tekst te presenteren op een heel klein scherm, zoals bijvoorbeeld bij digitale slimme horloges, of op Google Glasses. Maar het laat je niet toe om teksten vier keer sneller te lezen. De potentiële tijdswinst is beperkt, en zal ten koste gaan van het begrip.

Referenties

  • Just, M.A., & Carpenter, P.A. (1987). The Psychology of Reading and Language Comprehension. Boston: Allyn & Bacon.
  • O’Regan, J.K., Levy-Schoen, A., Pynte, J., Brugaillere, B. (1984). Convenient fixation location within isolated words of different length and structure. Journal of Experimental Psychology: Human Perception and Performance, 10 (2), pp. 250–257.
  • Rayner, K. (1998). “Eye movements in reading and information processing: 20 years of research.”. Psychological Bulletin 134 (3): 372–422

 

 

Fysiek straffen in de opvoeding: een actuele duiding.

“Opvoeding” is een populair gespreksonderwerp. De huidige generatie ouders hanteren vaker een beschermende opvoedingsstrategie waarbij ze de ontwikkeling van het kind zelf proberen te sturen. Deze ‘helikopterouders’ maken graag gebruik van de nieuwe technologieën om op de hoogte te blijven van het doen en laten van hun kind. Algemeen gesproken, hanteren ouders een opvoedingsstijl die voortkomt uit een combinatie van hun eigen persoonlijke opvoedingsgeschiedenis, de persoonskenmerken van het kind en socio-contextuele factoren. Over het belang van deze laatste factor valt in de opvoedingsliteratuur niet te discussiëren, maar wel over de kwaliteit. Er wordt geredetwist over wat ouders specifiek moeten doen waardoor de druk op de opvoeding vergroot. Een gekend topic binnen de opvoedingsliteratuur is het gebruik van fysieke straffen.

Actuele duiding

De actuele discussie rond ‘de pedagogische tik’ verkent gaandeweg andere wegen. Tegenstanders krijgen stilaan meer versterking door wetenschappelijke evidentie, terwijl de positie van de voorstanders nog niet volledig mag geëlimineerd worden. Juridisch is er in ons land nog geen vooruitgang in een wettelijk verbod op het fysiek straffen van kinderen. Naast Australië, Tsjechië en Italië ziet België geen reden om hun wetgeving inzake het slaan van kinderen in de privésfeer te wijzigen. Een verbod op het gebruik van fysieke straffen in het onderwijs is al actief sinds 1949. Tevens is de vraag of deze wetgeving werkelijk iets zou opbrengen. Vooraleerst deze stap ondernomen kan worden, moet het sociale debat tussen voor- en tegenstanders centraal gesteld worden.

Fysiek straffen = fysiek misbruik?

Fysiek straffen is een vorm van gedragsmatige controle die ouders gebruiken om het gedrag van het kind te sturen en het kind op zijn plaats te zetten. Uit de definitie van Gershoff blijkt dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen “fysieke straf” en “fysiek misbruik”. Een fysieke straf houdt in dat de intentie aanwezig is om het kind pijn te doen, zonder lichamelijke blessure te veroorzaken. Bij fysiek misbruik is dit laatste wel aanwezig. Een kind dat een ander kind slaat en waarbij de opvoedingsfiguur met de open hand op het achterwerk kletst, wordt gestraft. Een kind dat door de ouders heftig wordt aangepakt met bijvoorbeeld blauwe plekken of gebroken ledematen als gevolg, is fysiek misbruikt.

Cijfers

Uit de resultaten van de grote opvoedingsenquête die de krant “Het Nieuwsblad” in 2013 afnam, bleek dat 57% van de bevraagden positief achter de stelling stond dat een pedagogische tik moet kunnen. In datzelfde jaar voerde Gershoff onderzoek uit waaruit bleek dat in totaal 85% van de Amerikaanse adolescenten een fysieke straf had meegemaakt. Dit is vrij merkwaardig omdat het begrip op zich negatief geladen is en andere ouders als ‘slecht’ worden bestempeld, te weten dat ze hun kinderen slaan.

Effecten

Een bekend onderzoek naar de negatieve uitkomsten is dat van Talwar en Lee (2011). Zij vonden opmerkelijke verschillen tussen twee scholen in West-Afrika. In de ene school, waar men de kinderen fysiek strafte, bleek dat er 12 keer meer gelogen werd dan in de school met de afwezigheid van fysieke straffen. Ook werden deze leugens langer en meer vastgehouden.

Longitudinaal onderzoek kan gebruikt worden om de gevolgen van fysieke straffen in de kindertijd te bekijken op latere leeftijd. De ‘collateral damage’, ook wel ‘zijdelingse’ of ‘onbedoelde schade’ genoemd, bestaat uit sterke en blijvende kwalijke uitkomsten op lange termijn. Tot op jongvolwassen leeftijd uit dit zich voornamelijk in meer agressie, een verminderde moraliteit, een lager welzijn, meer gedragsproblemen en een grote kans om dit zelf als ouder toe te passen in de opvoeding. Positief is dit niet. Door deze ouderlijke ironie, waarbij agressie met agressie bestreden wordt, zet dit zich voort van generatie op generatie. Verder kan het begrip ‘modellering’ uit de sociale leertheorie van Bandura meer inzicht bieden. Kinderen nemen naast normen en waarden ook gedrag over en kijken op welke manier hun ouders omgaan met problemen. Overbescherming speelt hier een remmende rol in. Kinderen krijgen niet de kans om als een ontdekkingsreiziger zichzelf en de omgeving te leren kennen. Een andere verklaring steunt op de drie basisbehoeften die door de Zelfdeterminatie Theorie wordt voorgelegd: autonomie, competentie en verbondenheid. Als gevolg van fysieke straf geraken deze niet bevredigd, treedt er behoeftefrustratie op en wordt het welzijn van het kind tegengewerkt. Er wordt geen ruimte voor het kind gecreëerd om zelf de basis te leggen aan het handelen (autonomie), zelf de uitkomst te bepalen van het gedrag (competentie) en er is belemmering in de relationele factoren (verbondenheid).

Toekomstig onderzoek

Tegenstanders van het fysiek straffen krijgen aan de hand van wetenschappelijke evidentie meer onderbouwde argumenten voor hun overtuiging. Onderzoeksresultaten leggen een basis voor de argumentatie waarom fysiek straffen beperkend is voor de ontwikkeling van het kind. Doch blijft het gebruik ervan bestaan en is het voor velen gelegitimeerd in bepaalde omstandigheden. Zo’n situatie wordt in de literatuur een ‘moderator’ genoemd. Een voorbeeld hiervan is de frequentie: wat is het verschil tussen regelmatige basis of sporadisch gebruik? Een ander voorbeeld is de intensiteit: is er een onderscheid in het straffen als gevolg van emotionele explosie of wanneer het rationeel gepland is? Deze argumentatie, gebruikt door voorstanders, heeft meer en diepgaander onderzoek nodig. Vooraleer de wenselijkheid van een pedagogische tik in de opvoeding in toekomstig onderzoek onder de loep wordt genomen, moet er eerst naar de wenselijkheid van het onderzoek zelf gekeken worden. Problematisch is dat fysieke straf een bekende ethische kwestie is die hierdoor niet gaandeweg experimenteel geactiveerd kan worden. Het is wel nodig om enerzijds een causale uitspraak te kunnen formuleren en om anderzijds de richting te kunnen bepalen.

Conclusie

Het fenomeen van fysiek straffen is een ethische kwestie die vaak over het hoofd wordt gezien of als ‘normaal’ wordt bevonden onder ouders. Door maatschappelijke en wetenschappelijke evoluties bestaat er onderbouwde evidentie voor de negatieve effecten van het gebruik van fysiek straffen bij het kind. Aanvullend onderzoek is vast en zeker nodig, ook om meer duidelijkheid te scheppen rond de situaties waarin de meerderheid van de mensen niet al te veel graten ziet in de ‘pedagogische tik’. Een overzichtelijke en resolverende conclusie is er nog niet, maar zeker is dat het gebruik van fysiek straffen geen positieve gevolgen met zich meebrengt en de groei van het kind beknot.

Geef in de reactie weer wat jouw visie op het gebruik van fysiek straffen is.

Referenties

  • Vansteenkiste M., Soenens B., (2013). H7 1.2.3. Eén aspect van extern controlerend opvoeden: Lichamelijk straffen. Vitamines van Groei
  • Kim-Spoon J., E. Haskett M., S.Longo G., Nice R., (2012). Longitudinal study of self-regulation, positive parenting, and adjustment problems among physically abused children. Child Abuse & Neglect 36, Pages 95 – 107

Auteur

Joachim Waterschoot is student 2de bachelor Psychologie aan de UGent en interesseert zich in het domein van de Ontwikkelingspsychologie. Hij houdt zich naast zijn basisopleiding Psychologie bezig met het lezen van de literatuur en probeert zo op de hoogte te blijven van het onderzoek in het veld van ‘opvoeding’.

 

Onbereikbaarheid is een recht.

U kon eerder deze maand lezen waarom het een slecht idee is mensen te verbieden ’s avonds te werken. Onbereikbaarheid is dan wel een recht, maar het mag geen plicht worden. En waarom zouden we dat niet doortrekken naar het werk zélf, dacht Maarten!

Auteur: Maarten Van Praet

Maarten Van Praet is bedrijfspsycholoog en huiscartoonist van Mensenkennis.be. Hij werkt momenteel als analyst & marketing consultant bij Synthetron.