Onbereikbaarheid is een recht, geen plicht.

займ на карту мгновенно круглосуточноNet nu Het Nieuwe Werken ook in België aan momentum wint, willen een aantal bedrijven het emailverkeer van hun medewerkers na de normale werkuren begrenzen. Dankzij onze laptops en smartphones kunnen we immers altijd en overal werken. Sommige mensen doen dat ook, altijd en overal. Bedrijfsleiders vrezen dat een aantal medewerkers hierdoor een risico loopt om zichzelf op te branden en daarom tegen zichzelf moet beschermd worden. Hun analyse is correct, de oplossing is verkeerd.

Ja, natuurlijk is onze manier van werken veranderd de afgelopen jaren. Dat heeft ontzettend veel voordelen. We kunnen heel snel met elkaar communiceren, hebben een wereld van informatie in onze handpalm  en zijn onmiddellijk op de hoogte van nieuws. ‘Working nine to five’ is definitief een oldie geworden. Steeds meer bedrijven zien in dat het geen zin heeft om mensen te verplichten om van negen tot vijf op kantoor aanwezig te zijn. Het aantal gewerkte uren is immers geen goede indicator van productiviteit. Het gaat om de efficiëntie die je nastreeft en de resultaten die je behaalt in de uren die je werkt. En dus kan werken ook thuis, buiten de uren, ’s avonds of in het weekend.

Die evolutie heeft ook nadelen. Wanneer bedrijven meer vrijheid en flexibiliteit geven, gaan medewerkers harder werken, soms meer dan goed voor hen is. Dat kan leiden tot uitputting. Mensen hebben rust nodig om te kunnen recupereren. Verschillende  studies tonen aan dat, indien mensen ’s avonds onvoldoende rust vinden, ze de volgende dag minder productief zijn en meer stress ervaren. Maar hoe meer stress mensen ervaren, hoe meer onafgebroken recuperatietijd ze net nodig hebben. Bij heel erg stresserende beroepen is een vrij te kiezen baaldag zelfs aangewezen om recuperatie te garanderen. Voortdurend online zijn vraagt aandacht en energie, en onze energiebronnen zijn helaas niet onuitputtelijk.

Moeten we daarom mensen verbieden ’s avonds nog mails te beantwoorden? Natuurlijk niet. Het is een ontzettend paternalistische reflex die ons terug katapulteert naar het begin van de vorige eeuw: de ‘patron’ van het bedrijf weet het beter en zal eens zeggen wat best is voor ‘zijn mensen’. Regeltjes opleggen die bepalen waar en wanneer mensen moeten werken, is een krampachtige poging om door middel van oude recepten opnieuw greep te krijgen op een veranderende wereld. Ondertussen weten we echter beter. 50 jaar psychologisch onderzoek toont net aan dat mensen best werken wanneer ze autonomie ervaren en zelf kunnen bepalen hoe ze werken. Voor sommige is dat inderdaad op kantoor van 9 to 5, voor anderen is dat op onregelmatige uren, thuis of op verplaatsing. Geef hen die vrijheid. Bedrijven moeten niet opleggen hoe mensen hun leven inrichten, ze moeten hen net helpen om op een gezonde manier om te gaan met het werkritme. Onbereikbaarheid is een recht, geen plicht.

Het voortdurend checken en beantwoorden van mails kan inderdaad verslavend werken. Een *ping*  nieuw mailtje in je mailbox stimuleert dezelfde genotscentra in de hersenen als bij een gokker die  nogmaals aan de hendel van de gokautomaat trekt. Het is een krachtig verslavingsmechanisme waar de één al vatbaarder voor is dan de andere. We weten bijvoorbeeld dat het niet erg gezond is om elke avond met een zak chips en een fles cola in de zetel te kruipen. Sommige mensen hebben meer moeite om van de cola en de chips te blijven. Daarom gaan we cola en chips echter niet voor iedereen verbieden. Wel proberen we mensen gezond te leren eten en hen inzicht te geven in hun voedingsgewoontes. Zo moeten we ook denken over constant bereikbaar en online zijn. Je kan mensen inzicht laten krijgen in hun eigen werkpatronen en hoe gezond of ongezond die zijn. Je kan mensen leren dat ze recht hebben op onbereikbaar zijn. Je kan mensen laten ervaren dat ze productiever zijn als ze soms in alle rust een stapje terug zetten om te reflecteren over hun werk. Reculer pour mieux sauter. Mentale werkhygiëne zou je dat kunnen noemen. En zij die echt zo moeilijk van de chips in de kast kunnen blijven, kan je leren dat het dan misschien beter is om helemaal geen chips in huis te halen. Dat maakt het eenvoudiger om de verleiding te weerstaan. Jongeren hebben daar verrassend goed inzicht in. Studenten studeren vandaag bijvoorbeeld massaal in bibliotheken of gemeenschappelijk studiezalen. Waarom? Zoals Odysseys zich aan de mast van het schip laat vastbinden om het gezang van de sirenen te weerstaan, kiezen studenten zelf voor sociale controle om aan de lokroep van hun mobieltje te weerstaan. Wie vreest voor zijn mentale werkhygiëne, kan een voorbeeld nemen aan de jonge generatie. Ken jezelf en hou de verleiding onder controle vooraleer die vrijheid je afgenomen wordt door betweterige patrons.

Auteur: Frederik Anseel

Frederik Anseel is voorzitter van de vakgroep Personeelsbeleid-, Arbeids- en Organisatiepsychologie aan de UGent en hoofd van de onderzoeksgroep VIGOR. Te vinden op twitter als @fanseel of op www.fanseel.be

 

Over vrije wil en andere illusies.

Wij  zijn voor een groot deel gedetermineerd door elementen die we niet zelf in handen hebben. Zo blijkt bijvoorbeeld dat hormonen die we ontvingen in de baarmoeder onze seksuele voorkeur mee bepalen en dat genen onze alcoholconsumptie beïnvloeden. Anderzijds blijkt ook onze omgeving een grote invloed te hebben, voornamelijk in onze kindertijd. Zo hebben mensen die in een omgeving opgegroeid zijn waar de lucht sterk vervuild is, gemiddeld een lager IQ.

Ook impulsbeheersing en wilskracht worden door al deze factoren bepaald. Daarom kunnen we ons afvragen of we wel zelf verantwoordelijk zijn voor onze beslissingen en daden.

De scanner weet meer dan jij…

In een experiment wilden Soon en collega’s nagaan of onze beslissingen al vastliggen nog voor we ons daar bewust van zijn. In hun studie werden mensen getest in een fMRI-scanner. Dit is een hersenscanner die meet welke delen in de hersenen het meest zuurstofrijk bloed verbruiken. Daaruit wordt dan afgeleid welke hersengebieden het meest actief zijn bij een bepaalde taak. Aan de deelnemers die in de scanner lagen, werd gevraagd om op één van twee knoppen te drukken. Ze mochten zelf kiezen wanneer ze drukten en op welke knop ze drukten. Op basis van hun hersenactiviteit konden de onderzoekers meer dan zeven (!) seconden voor dat de deelnemers dachten “nu ga ik op de knop drukken”, reeds boven kansniveau voorspellen op welke knop ze zouden drukken.

Deze resultaten suggereren dat onze hersenen al besloten hebben op welke knop we zullen drukken nog vóór we ons bewust zijn van deze beslissing. Daardoor werd het oeroude debat over het al dan niet bestaan van vrije wil weer aangewakkerd. Velen stellen zich de vraag of ons bewustzijn de oorzaak is van ons gedrag of dat ons gedrag wordt geregeld door het onbewuste en het bewuste slechts een illusie is die achteraf wordt gecreëerd. Ongeveer 200 jaar geleden stelde de filosoof Schopenhauer al dat vrije wil een illusie is. En ook nu zijn er steeds meer auteurs die beweren dat (de beste) beslissingen genomen worden door ons onbewuste.

… maar die scanner meet (gelukkig) niet perfect

De resultaten van dit experiment moeten echter –zoals altijd in de wetenschap– genuanceerd worden. Op basis van de fMRI-data konden slechts 60% van de beslissingen correct voorspeld worden. Hoewel dit beter is dan kansniveau, kunnen we ons de vraag stellen waarom de beslissingen niet met 100% zekerheid voorspeld kunnen worden. Dit is ten minste voor een deel te wijten aan de kwaliteit van de scanners. Omdat met een fMRI scanner geen hersenactiviteit, maar een indirecte maat (nl. het percentage zuurstofrijk bloed) gemeten wordt, is het onmogelijk om een perfecte voorspelling te maken. De cruciale vraag is dus of men met een perfecte meetmethode beslissingen wel met volledige zekerheid zou kunnen voorspellen?

Wat denken de auteurs hier zelf van?

Eén van de auteurs, Prof. John-Dylan Haynes vermeldde in een debat dat hij gelooft dat onze daden volledig gedetermineerd zijn door onze vroegere ervaringen. Volgens hem zou een perfecte machine in theorie dus ons beslissingsgedrag foutloos kunnen voorspellen. Een perfecte voorspelling op langere termijn zal volgens hem echter moeilijk blijven omdat we steeds dingen kunnen meemaken die ons hersenpatroon – en dus ook onze beslissingen – veranderen. Een andere auteur van deze studie, Prof. Marcel Brass, gelooft ook dat onze beslissingen voor een deel gestuurd worden door onze ervaringen. In tegenstelling tot Haynes gelooft hij echter niet dat ons gedrag ooit perfect voorspeld zal kunnen worden op basis van hersenactiviteit voorafgaand aan onze bewuste beslissing. Volgens hem blijft er een rol weggelegd voor het bewuste waardoor we onze beslissingen bijvoorbeeld altijd nog op het laatste moment kunnen aanpassen. Voorlopig zijn dit allemaal nog slechts meningen, maar de wetenschap lijkt steeds meer in staat om ingenieuze proefopstellingen te ontwikkelen om deze vraag verder te onderzoeken. Benieuwd in welke richting dit ons zal leiden!

(De illusie van) vrije wil is belangrijk

Maakt het nu eigenlijk iets uit in ons dagelijkse leven of we geloven in de vrije wil? Tangney en collega’s toonden aan van wel. Hoe meer we geloven in vrije wil, hoe meer we bereiken in het leven en hoe minder zelfdestructief gedrag we zullen vertonen. Volgens de onderzoekers komt dit doordat mensen die geloven in vrije wil meer zelfcontrole uitoefenen. Daarnaast deden Vohs en collega’s een experiment waarin ze het geloof in de vrije wil manipuleerden. De deelnemers kregen een aantal stellingen te lezen. De ene helft las zinnen over het bestaan van de vrije wil, terwijl de andere helft te lezen kreeg dat vrije wil niet bestaat. Daarna moesten de deelnemers een cognitieve test afleggen. Plots vertelde de proefleider hen dat hij dringend weg moest, maar dat ze zichzelf één euro per goed antwoord mochten uitbetalen na afloop van het experiment. De deelnemers die gelezen hadden dat vrije wil niet bestaat, namen (onterecht) veel méér geld dan de anderen. Mensen die geloven dat de vrije wil niet bestaat lijken zich dus asocialer te gedragen.

Vrije wil is dus zoals de voetgangersknop aan een verkeerslicht. Als je gelooft dat het licht sneller op groen gaat springen door op die knop te drukken, ga je daarna gelukkiger het zebrapad oversteken.

Als je gelooft dat je controle kan uitoefenen op je beslissingen, ga je meer bereiken in het leven. Dus los van de vraag of vrije wil een illusie is, is het voor ons persoonlijk welzijn belangrijk dat we in de vrije wil blijven geloven!

Referenties

  • Soon, C.S., Brass, M., Heinze, H.J., & Haynes, J.D. (2008). Unconscious determinants of free decisions in the human brain. Nature Neuroscience 11, 543 – 545.
  • Tangney, J.P., Baumeister, R.F., & Boone, A.L. (2004). High self-control predicts good adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of Personality, 72, 271 – 324.
  • Vohs, K.D., & Schooler, J.W. (2008). The value of believing in free will: Encouraging a belief in determinism increases cheating. Psychological Science, 19, 49 – 54.

Deze blogpost verscheen eerder op Studio Brein, een initiatief van Breinwijzer vzw.

Auteur: Sarah Beurms

Sarah Beurms is doctoraatsstudente in de Leerpsychologie aan de KUL.

 

Is zelfcontrole te trainen?

Iedereen heeft het wel al eens meegemaakt dat hij of zij een taak moest afwerken, maar iets nutteloos begint te doen in de plaats. Achteraf voelen we ons dan schuldig omdat we zoveel tijd verspild hebben en wensen we dat we konden weerstaan aan de verleidingen des levens. Hetzelfde scenario als we ’s avonds na het avondeten thuiskomen en nog twee taartjes verorberen die in de koelkast staan ondanks ons voornemen om gezonder te eten. De dag nadien voelen we ons een zwak persoon en nemen we ons voor om de hele dag zelfcontrole te oefenen en geen gesuikerde dingen te eten.

Hoe komt het toch dat we soms niet doen wat we moeten doen ook al weten we wat het beste is voor ons? Is het zo dat zelfcontrole iets is wat we kunnen trainen, waarin we beter kunnen worden naarmate we het meer doen?

Ons vat vol zelfcontrole raakt leeg

De wetenschap geeft aan van niet. Meer nog, hoe meer we onze zelfcontrole zouden oefenen, hoe minder we er in staat toe zouden zijn. Laat ik dit verduidelijken met een experiment.

Baumeister en collega’s deden een experiment waarin de deelnemers koekjes en radijsjes kregen aangeboden. De ene helft mocht niet van de radijsjes eten en wel van de koekjes. De andere helft mocht enkel van de radijsjes eten en dus niet van de koekjes. Deze tweede groep moest in hun taak dus veel meer zelfcontrole uitoefenen omdat het nu eenmaal veel moeilijker is om de weerstaan aan lekkere koekjes dan aan gezonde radijsjes. Na deze opdracht, moesten de deelnemers een onoplosbare puzzel proberen oplossen. Welke invloed had de zelfcontroletaak op hun doorzettingsvermogen?

De resultaten wezen uit dat de deelnemers uit de tweede groep zich veel minder lang op de puzzel concentreerden dan de eerste groep. Dit betekent dat zelfcontrole een beperkte bron is. Wanneer je die inzet voor één taak, blijft er minder over voor andere taken. Volgens Baumeister en collega’s zouden mensen minder zelfcontrole kunnen uitoefenen na een inspannende taak, omdat de toegang tot hun zelfbeeld hierdoor verminderd zou zijn en ze op dat moment dus niet meer aan hun ideale zelf kunnen werken.

Miller en collega’s vonden dit een zeer interessant experiment, maar vroegen zich af of de verklaring met betrekking tot toegang tot je zelfbeeld niet wat te vergezocht was en of de resultaten niet konden verklaard worden door een meer basaal mechanisme. Om dit te testen deden ze een experiment met honden, waarvan we uit eerder onderzoek weten dat zij geen zelfconcept hebben omdat ze zichzelf niet kunnen herkennen in de spiegel.

Deze onderzoekers vroegen dertien honden met hun baasjes naar de Universiteit van Kentucky. De honden werden at random in twee groepen onderverdeeld. De eerste groep honden kreeg de opdracht om tien minuten op dezelfde plek te blijven zitten, terwijl de andere groep dieren tien minuten in een kennel werden gezet. Iedereen die een hond heeft, weet dat het voor honden heel moeilijk is om tien minuten op dezelfde plaats te blijven en dat het dus veel zelfcontrole van de honden vereist om toch aan het bevel van hun baasje te gehoorzamen. Na deze opdracht, kregen de honden een speeltje waar een beloning in verstopt was. De honden kenden dit speeltje en wisten dat als ze het voorwerp op de juiste manier draaiden, dat dan een beloning tevoorschijn zou komen. Echter, zonder dat de honden dit wisten werd de beloning geblokkeerd, waardoor de puzzel onoplosbaar was. Net zoals in het experiment met mensen, werd gevonden dat de honden die eerst zelfcontrole hadden moeten uitoefenen, zich veel minder lang met het speeltje bezighielden dan de honden die in de kennel hadden gezeten. Dit bevestigt dus de bevinding dat zelfcontrole een beperkte bron is die op raakt. Echter, aangezien bij de honden dezelfde resultaten gevonden werden als bij mensen, wijst dit erop dat ons zelfconcept niet aan de basis ligt van zelfcontrole. Er moet dus een meer eenvoudige verklaring zijn. Zo zou het kunnen dat de voedingsstoffen die instaan voor zelfcontrole, namelijk glucose, opgebruikt zou zijn na een inspannende taak.

Om dit te testen deden Miller en collega’s een tweede experiment waarbij de honden opnieuw tien minuten op afstand moesten blijven zitten. Dit maal kreeg de helft van de honden na deze opdracht een drankje met glucose in, terwijl de andere helft een zoet, maar ongesuikerd drankje opdronk. De honden die het zoet, maar ongesuikerd drankje kregen, gedroegen zich gelijkaardig aan de honden uit het eerste experiment. De honden die het glucose drankje kregen, probeerden ditmaal even lang om het speeltje open te krijgen als de honden die in de kennel gezeten hadden. Dit wijst erop dat de glucose ervoor zorgde dat de zelfcontrole van de honden opnieuw aangevuld werd.

Samengevat, tonen deze resultaten dus aan dat zelfcontrole zowel bij mensen als honden een beperkte bron is die op kan raken, maar opnieuw kan aangevuld worden door glucose in te nemen.

Use with caution

Moraal van het verhaal: oefen je zelfcontrole dus niet te vaak als het niet nodig is! Anders zal je op momenten dat het nodig is geen zelfcontrole meer kunnen uitoefenen om dat lekkere stukje taart niet op te eten. Het lijkt erop dat je zelfcontrole niet volledig bepaald wordt door je (al dan niet sterk) karakter, maar ook voor een deel afhangt van je voedingspatroon. Een goede tip die de auteurs van dit onderzoek geven is om te anticiperen op het suikertekort. Als je weet dat je veel zelfcontrole zal moeten uitoefenen, opteer dan voor een maaltijd met veel trage suikers, die je lang de nodige energie zullen geven om zelfcontrole te blijven uitoefenen.

Referenties

  • Baumeister, R.F., Bratslavsky, E., Muraven, M., & Tice, D.M. (1998). Ego depletion: Is the active self a limited resource? Journal of Personality and Social Psychology, 74,1252-1265.
  • Miller, H.C., Pattison K.F., DeWall C.N., Rayburn-Reeves R., & Zentall, T.R. (2010). Self-control without a “self”? Common self-control processes in humans and dogs. Psychological Science, 21, 534-538.

Deze blogpost verscheen eerder op Studio Brein, een initiatief van Breinwijzer vzw.

Auteur: Sarah Beurms

Sarah Beurms is doctoraatsstudente in de Leerpsychologie aan de KUL.

 

Iedereen wetenschapper!

Hoe ook jij je steentje kan bijdragen aan de ontdekkingen van morgen.

Hoezo, wetenschap is uitsluitend bestemd voor wereldvreemde onderzoekers in hun ivoren toren? Meer en meer roepen professionele wetenschappers de hulp in van de man in de straat. En tegenwoordig beperkt diens bijdrage zich niet langer tot een vragenlijst invullen of een testje uitvoeren, maar krijgt hij een actievere rol toebedeeld in het vergaren van nieuwe kennis. Meer als onderzoeker, minder als onderzoeksobject. Wie graag zijn steentje wil bijdragen, kan vanuit de luie zetel de verschillende dialecten van potvissen helpen ontcijferen, de connecties tussen hersencellen in kaart brengen, assisteren in kanker- en dementieonderzoek en zelfs een nieuwe planeet ontdekken. Burgerwetenschap is hot, en dankzij de alomtegenwoordigheid van internet en de opkomst van smartphones, tablets en bijhorende apps, lijkt de opmars niet meer te stuiten. Deze evolutie valt enkel toe te juichen: de projecten leveren de onderzoekers een ongezien grote bron aan data op, en bevorderen tezelfdertijd de betrokkenheid van de grote massa met het wetenschapsbedrijf. In dit artikel worden enkele interessante initiatieven uitgelicht.

Mens versus machine

 De website Zooniverse speelt een belangrijke rol in de toenemende populariteit van burgerwetenschap. Sinds haar oprichting in 2007 wist de site de nieuwsgierigheid van zo’n miljoen mensen te prikkelen. De projecten spreken dan ook danig tot de verbeelding. Zo kun je de amateurbioloog in jezelf loslaten op het ontcijferen van de specifieke dialecten waarmee orkafamilies onderling communiceren, of samen met andere vrijwilligers de verschillende dier- en plantensoorten op de oceaanbodem langs de Amerikaanse Oostkust inventariseren. Zoek je het liever nog verder van huis, kun je astronomen een handje helpen met het ontdekken van nieuwe planeten, verkennen van het maanoppervlak of doorzoeken van de ontelbare plaatjes die de Hubble telescoop dagelijks schiet.

Dat deze exotische uitdagingen best verslavend kunnen werken, ondervond ook Hanny Van Arkel. Deze Nederlandse lerares logde ’s avonds na haar werk steevast in om enkele sterrenstelsels te registreren. Tot ze plots op een ongewone, felverlichte blauwe nevel stootte, die in niets leek op de sterrenstelsels die ze reeds de revue had zien passeren. Ze gooide de foto op het forum van Zooniverse, waar die niet veel later de aandacht van enkele astronomen trok. De gasnevel kreeg de naam Hanny’s Voorwerp mee, en de onderwijzeres werd coauteur van het wetenschappelijke artikel dat de ontdekking wereldkundig maakte. Door dit sterk staaltje burgerwetenschap kwam de opmars van Zooniverse in een nog hogere versnelling terecht.

Deze anekdote zet tevens enkele belangrijke troeven van dit soort wetenschapsprojecten in de verf. Door miljoenen foto’s van sterrenstelsels door enkele duizenden vrijwilligers te laten beoordelen, kan de klus waar één enkele astronoom minstens vijf jaar voltijds mee bezig is, in een luttele drietal weken geklaard worden. Bovendien illustreert de ontdekking van Hanny’s Voorwerp het onnavolgbare talent van mensen om patronen en structuren –of afwijkingen daarop– te herkennen en te registreren. Op dit vlak laten we nog steeds met gemak de meest geavanceerde computers ver achter ons. Het verhaal van Hanny spoort nog eens extra aan om die gave nuttig in te zetten.

Zooniverse

Medische vooruitgang

Overtuigd door het succes van Zooniverse, sprong de medische wereld mee op de kar van de burgerwetenschap. Twee jaar geleden werd in Groot-Brittannië de website clicktocure.net opgericht, waarop geïnteresseerden kunnen helpen met het analyseren en detecteren van kankercellen in zo’n twee miljoen weefseldoorsneden. De onderzoekers hopen te ontdekken hoe verschillende types kankercellen reageren op specifieke behandelingen, met als doel kankerbestrijding op maat van iedere patiënt mogelijk te maken. Met enkele muisklikken kan je dus als amateuronderzoeker een actieve rol spelen bij een grote doorbraak in de bestrijding van kanker.

Meer recent ontwikkelde een ander onderzoeksteam een groots opgezette online studie om samen met de hulp van een miljoen vrijwilligers een doorbraak te forceren in de zoektocht naar de oorzaak van de Ziekte van Alzheimer. Het MindCrowd-project vraagt in een eerste fase zo veel mogelijk mensen een korte geheugenproef af te nemen. In een tweede fase worden enkele van deze vrijwilligers uit verschillende leeftijdscategorieën uitgenodigd voor verder onderzoek, en gevraagd om een DNA-staal af te staan. De onderzoekers hopen op die manier de genetische code te kraken die leren en geheugen mogelijk maakt. Dit project maakt maximaal gebruik van de mogelijkheden van het internet om in beperkte tijd veel mensen te bereiken.

Al spelend ontdekken

Om burgerwetenschap nog een stuk aantrekkelijker te maken, kiezen meer en meer projecten ervoor om hun studie in spelvorm te gieten. Deze zogenaamde gamification van onderzoek heeft een ongekend potentieel, aangezien we met zijn allen iedere week maar liefst drie miljard uren spenderen aan computerspelletjes. Het is makkelijk in te zien hoezeer de wetenschap er baat bij heeft mochten we zelfs maar een fractie van die tijd aanwenden om al spelend het onderzoek vooruit te helpen.

Een van de eerste succesverhalen in deze branche is het online puzzelspel Foldit. Spelers worden uitgedaagd om eiwitstructuren zo efficiënt mogelijk te ontvouwen. De onderzoekers analyseren vervolgens de oplossingen die spelers het meeste punten opleverden en toetsen of die kunnen toegepast worden in het onderzoek. Dit ontvouwen geldt als één van de meest ingewikkelde computationele problemen in de biologie en kan daarom moeilijk enkel aan computers overgelaten worden. Dat de strategie om leken hierbij te betrekken zijn vruchten afwerpt, werd duidelijk toen enkele spelers in 2011 de structuur van een eiwit ontrafelden dat het AIDS-virus in resusapen veroorzaakt. Opmerkelijk: de spelers klaarden de klus in tien dagen, terwijl wetenschappers er al vijftien jaar de tanden op stuk beten.

Foldit spelen om wetenschap te leren

Eind vorig jaar zag een nieuw puzzelspel het daglicht. In EyeWire kunnen spelers de structuur van zenuwcellen helpen ontrafelen. Het uiteindelijke doel is om de verbindingen tussen alle cellen in het menselijke brein in kaart te brengen. De onderzoekers beginnen echter iets minder grootschalig, en spitsen zich eerst toe op de cellen en verbindingen in het menselijke oog. Na enkele korte oefeningen op de site ben je klaar voor het echte werk, en kun je samen met vele andere vrijwilligers de structuur van zenuwcellen uitlichten. Het heeft wat weg van een kleurboek in 3D –wie binnen de lijntjes blijft, slaagt er beter in de zenuwcellen uit elkaar te houden. De meerwaarde van dit project wordt pas duidelijk als je weet dat een professioneel onderzoeker vijftig uren nodig heeft om één enkele zenuwcel te reconstrueren. Ondertussen spelen reeds 100.000 mensen uit 130 landen mee en wordt dus grote vooruitgang geboekt.

Al spelend het brein in kaart brengen.© Eyewire

Ook de Universiteit Gent lanceerde onlangs een psychologisch experiment vermomd als uitdagend spelletje. De woordentest daagt de speler uit om zo snel mogelijk te beslissen of een bepaalde lettercombinatie al dan niet een woord vormt. Naast frequente en minder frequente woorden komen in het spel ook enkele dialectwoorden en pseudowoorden voorbij. Op het einde van de rit krijg je een score toebedeeld en een inschatting van hoe uitgebreid jouw woordenschat is. Nadien krijg je de kans jouw score te delen via Facebook of Twitter. En volgt de uitnodiging om opnieuw deel te nemen en je score te overtreffen. De woordentest sloeg alvast erg aan en ging viraal op sociale netwerksites in België en Nederland. De deelnames van maar liefst 400.000 vrijwilligers leverden de onderzoekers een ongezien rijke bron aan informatie op over de woordenkennis in de Lage Landen. De eerste resultaten geven onder andere aan dat je woordenschat constant groeit naarmate je ouder wordt: 80-jarigen kennen gemiddeld 16.000 woorden meer dan 12-jarigen. Ook de Engelse variant werd reeds gelanceerd. De onderzoekers hopen opnieuw een reusachtig grote steekproef te kunnen verzamelen.

Besluit

 Als wetenschapper heb je tegenwoordig talloze mogelijkheden om met behulp van multimediatoepassingen onderzoek uit te besteden aan de grote massa. Studies die traditioneel steunden op jarenlang monnikenwerk van gedreven doctoraatsstudenten kunnen, mits een originele aanpak, veel goedkoper en efficiënter worden voltooid. De grote uitdaging ligt erin een grote groep mensen warm te maken voor het onderzoek. Gamification, emotionele betrokkenheid bij het onderwerp, of simpelweg de kans op eeuwige roem zijn daarbij grote troeven gebleken. En nu, allemaal terug aan het werk!

Auteurs

Wout Duthoo is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de UGent. Hij onderzoekt hoe mensen optimaal hun aandacht weten te verdelen en sturen. Daarnaast probeert hij aan de hand van de EEG-methode de onderliggende hersenmechanismen beter te begrijpen. Ten slotte is hij ook geïnteresseerd in (afwijkende) aandachtsprocessen in neurologische patiënten.

Jelle Demanet is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de Ugent en is gefascineerd door alles wat met de hersenonderzoek te maken heeft. Door middel van fMRI tracht hij de hersenmechanismen verantwoordelijk voor intentionele en cognitieve controle in kaart te brengen. Op twitter kan je hem volgen als @jeldeman.

 

Waarom hebben mensen seks?

Is het nu echt nodig om daar een onderzoeksproject aan te wijten? Het lijkt toch evident. Om zich voort te planten, om  seksuele spanning te ontladen of omdat het leuk is toch? De variëteit aan seksueel gedrag doet echter vermoeden dat seksuele motivatie meer divers en complex is. Om zicht te krijgen op de redenen waarom wij Vlamingen seks hebben en dit in verband te brengen met  seksueel gedrag en seksuele beleving, hebben de studenten seksuologie van de Universiteit Gent een grootschalig online onderzoek opgezet. Iedereen die seksueel actief is en 30 minuten tijd wil uittrekken, kan de vragenlijst invullen op www.waaromseks.be. Deelnemen kan t/m 31 maart 2014.

Seksuele beleving

Bevolkingsonderzoek naar seksualiteit richt zich doorgaans op gedragsvariabelen met als voornaamste focus cijfers mbt seksuele frequentie, seksuele praktijken en prevalentie van seksuele problemen. Hoeveel keer we ‘het’ moeten doen om normaal te zijn is veelvuldig onderzocht. De studie van seksueel gedrag biedt echter weinig inzicht in de seksuele beleving van mensen en het is die beleving die het seksueel welzijn en uiteindelijk de kwaliteit van leven determineert.  Wat zegt het ons dat een koppel gemiddeld tweemaal per week seks heeft?  Als deze frequentie primair gedreven wordt vanuit onzekerheid of andere negatieve motieven kan dit meer nefast zijn voor de seksualiteitsbeleving dan een koppel dat eenmaal per maand seks heeft vanuit gevarieerde, positieve motieven. Om seksueel gedrag en diens verhouding tot seksuele beleving beter te begrijpen, is het dus belangrijk om de proximale determinanten van gedrag te bestuderen, namelijk seksuele motieven.

Ondanks het wezenlijke belang, is onderzoek naar seksuele motivatie lange tijd onderbelicht geweest. Om deze lacune in de literatuur op te vangen, hebben Amerikaanse onderzoekers in 2007 aan 444 psychologie-studenten gevraagd om alle mogelijke motieven op te lijsten waarmee zij of anderen seks hebben (Meston & Buss, 2007). Uit deze rondvraag kwamen 237 motieven naar voren die de onderzoekers onderverdeeld hebben in 4 hoofdcategorieën, namelijk (1) fysieke redenen (stress reductie, plezier, fysieke begeerte, ervaringen opzoeken), (2) doelgericht (middelen bekomen, sociale status, wraak, utilitarisme), (3) emotionele redenen (liefde, commitment en expressie), en (4) onzekerheid (ego-boost, plicht/druk, partner niet verliezen). Na exclusie van overlappende en weinig voorkomende motieven, kwamen zij tot een vragenlijst van 139 motieven die gevalideerd werd in later onderzoek. Hoewel mannen doorgaans meer gericht zijn op fysieke motieven en vrouwen meer vrijen vanuit emotionele en relatie-motieven, bleek uit dit Amerikaans onderzoek dat niet minder dan 8 motieven uit de top 10 van de mannen ook in die van de vrouwen staan. Dit is een opvallend resultaat dat ons aanmoedigt om niet alleen te focussen op gender-verschillen, maar ook meer aandacht te hebben voor de overlap tussen mannen en vrouwen.

Een belangrijke meerwaarde van de YSEX vragenlijst is dat dit instrument toelaat om de variëteit aan motieven alsook de frequentie waarmee mensen vrijen vanuit een bepaald motief te inventariseren. Beide parameters zijn belangrijk om seksueel gedrag en seksuele beleving te begrijpen. We kunnen immers stellen dat de variëteit aan motieven en de flexibiliteit waarmee mensen de betekenis van seks kunnen onderhandelen en mee laten variëren met leeftijd of levensgebeurtenissen, belangrijke voorspellers zijn van seksuele tevredenheid.

Seksuele beleving in verschillende doelgroepen

Flexibiliteit mbt seksualiteit en seksuele motivatie blijken een belangrijk thema te zijn wanneer mensen geconfronteerd worden met een ingrijpende ziekte zoals Multiple Sclerose (MS) en kanker. Verschillende lichaamsfuncties, waaronder de seksuele functies, vallen uit en ook de behandeling kan interfereren met het seksueel functioneren. Hoewel we weten dat seks een belangrijke rol kan blijven vervullen in het omgaan met en het verder-leven na de ziekte, is er weinig onderzoek naar de seksualiteitsbeleving, en zeker niet naar de seksuele motieven, van mensen met kanker en MS. Naast een algemene bevraging van de gemiddelde Vlaming, willen we ons ook specifiek richten op een aantal doelgroepen die tot op heden weinig bevraagd zijn in seksualiteitsonderzoek: mensen met MS en kanker, en ook mensen met obesitas, mensen met een (subklinisch) seksueel probleem, transgenders, jongeren en senioren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek hopen wij tot een beter begrip te komen van de link tussen seksueel gedrag en seksuele beleving in de algemene populatie, alsook concrete aangrijpingspunten om seksualiteit bespreekbaar te maken bij deze specifieke doelgroepen.

Referentie

  • Meston, C.M., & Buss, D.M. (2007). Why humans have sex. Archives of Sexual Behavior, 36, 477-507

Auteur: Marieke DeWitte

Marieke Dewitte is postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit Gent, vakgroep Experimenteel, Klinische en Gezondheidspsychologie en Assistant Professor aan de Universiteit Maastricht, vakgroep Clinical Psychological Science. Na het afronden van haar opleiding seksuologie in Amsterdam (2010) werkt ze als seksuoloog in het Centrum voor Seksuologie en Genderproblemen in het Universitair Ziekenhuis Gent en sinds 2012 coördineert ze de PEV opleiding seksuologie aan de universiteit Gent.

 

Komieken hebben psychotische persoonlijkheidstrekken.

Het eeuwenoude geloof dat waanzin en creativiteit nauw aan elkaar verbonden zijn blijft de publieke verbeelding in zijn greep houden. In recente jaren is het idee echter ook het onderwerp geworden van wetenschappelijk onderzoek waar, naast de traditionele associaties tussen “psychose en kunst” of “psychose en wetenschap”, nu ook het verband tussen “psychose en humor” de aandacht krijgt. Zo kunnen we lezen in een recent onderzoeksartikel dat “een ongewone persoonlijkheidsstructuur de sleutel zou kunnen zijn om anderen te doen lachen”.

Humor en psychose

Dit beweren wetenschappers nadat uit onderzoek was gebleken dat komieken significant hoger scoren op “psychotische persoonlijkheidstrekken” dan hun minder grappige medemensen. Deze onderzoeksbevinding staat centraal in een studie die recent werd gepubliceerd in The British Journal of Psychiatry waarbij onderzoekers 523 komieken rekruteerden en hen een vragenlijst voorlegden die de aanwezigheid van dergelijke “psychotische trekken” diende na te gaan in een gezonde populatie. De persoonlijkheidstrekken waarvan sprake betreffen ondermeer “ongewone ervaringen”, zoals het geloof in telepathie en paranormale gebeurtenissen, “cognitieve desorganisatie”, zoals moeilijkheden in het focussen van gedachten, “introverte anhedonie”, ofwel een verminderende mogelijkheid tot het beleven van sociaal of lichamelijk genot, en tenslotte de neiging tot het stellen van “impulsief en antisociaal gedrag”. De onderzoekers vonden dat komieken significant hoger scoren op al deze 4 persoonlijkheidstrekken wanneer vergeleken met de algemene populatie. Meest opvallend volgens de onderzoekers waren de hoge scores op “impulsieve non-conformiteit” en “introverte persoonlijkheidstrekken”.

Humor als vorm van zelfmedicatie

“De creatieve elementen die nodig lijken voor het produceren van humor zijn opvallend gelijkaardig aan de cognitieve stijl die kenmerkend is voor mensen met een psychose – zowel schizofrenie als bipolaire stoornis” stelt Gordon Claridge van het departement van experimentele psychologie van de Universiteit van Oxford die de studie leidde. “Hoewel een schizofrene psychotische stoornis zelf nadelig kan zijn voor humor, is een beperkte aanwezigheid van psychotische trekken mogelijk bevorderend om ongewone of verrassende zaken met elkaar in verband te brengen of om “out of the box” te denken” laat Claridge voorts weten. Komieken zouden aldus een ietwat teruggetrokken, introverte persoonlijkheid hebben wat ervoor zorgt dat ze niet meteen gericht zijn op het bevestigen van sociale verwachtingen. Zo beschouwd is komedie dan ook de perfecte uitlaatklep om dit non-conformisme te ventileren – “humor als een vorm van zelfmedicatie” aldus Claridge. Paul Jenkins, het hoofd van de stichting “Rethinking Mental Illness” – een organisatie die zich inzet voor het doorbreken van de stereotypieën en stigma’s die met psychiatrische stoornissen zijn verbonden – reageerde echter reeds met enig voorbehoud op deze resultaten in The Guardian: “dit zijn op zich interessante bevindingen, maar we moeten niettemin opletten voor het “waanzinnig creatief genie – stereotype”. Mentale stoornissen zoals schizofrenie kunnen iedereen overkomen, of men nu creatief is of niet” waarschuwt Jenkins. Of deze laatste controverse ook wetenschappelijk onderzoek zal doen ontstaan naar het verband tussen “komische wetenschap en politieke correctheid” zal nog moeten blijken.

Referentie

  • Ando, V., Claridge, G., & Clark, K. (2014). Psychotic Traits in Comedians. The British Journal of Psychiatry, 204(20).

Auteur: Jasper Feyaerts

Jasper Feyaerts is als doctoraatsassistent verbonden aan de Vakgroep Psychoanalyse & Raadplegingspsychologie. Zijn voornaamste interessegebied is het thema van subjectiviteit en hoe dit verschijnt in zowel psychoanalytisch, fenomenologisch als neuro-cognitief onderzoek. Daarnaast doet hij ook empirisch onderzoek naar de subjectieve ervaring van psychose in samenwerking met psychiatrische centra en patiënten.

 

Kleine gemeente, fijne gemeente? Over ‘het gemeenterapport’ van Het Nieuwsblad.

In Het Nieuwsblad vond u de voorbije week ‘Het Gemeenterapport‘. Het is de neerslag van een grootschalige enquête bij 116.000 Vlamingen die peilde naar verschillende lokale thema’s en het nieuwe gemeentebestuur.

Met de bevraging wou men bij Het Nieuwsblad en onderzoeksbureau iVox onder andere weten in welke gemeenten we het liefste wonen. Men deed dit door die 116.000 Vlamingen te laten antwoorden op de vraag ‘Hoe graag woont u in uw gemeente?‘ met een score tussen 0 en 10. Hieronder de resultaten zoals ze gepresenteerd werden door Het Nieuwsblad (eigen reproductie op basis van de beschikbare gegevens):

Men heeft de gemiddelde score voor elke gemeente berekend en op basis van een kleurcode de kaart van Vlaanderen ingekleurd. In de inleiding van het artikel schrijft Het Nieuwsblad:

Inwoners van Linkebeek, Vorselaar en Zutendaal wonen het liefst in hun gemeente. Tienen, Vilvoorde en Zelzate scoren dan weer het slechtst. Dat blijkt uit Het Gemeenterapport van Het Nieuwsblad.
Het Nieuwsblad – 20/01/2014

Maar kunnen we dit nu al besluiten? Deze conclusie is namelijk niet zo vanzelfsprekend als we zouden denken.

Steekproef

Een vragenlijst die werd afgenomen bij meer dan 116.000 Vlamingen lijkt heel erg betrouwbaar te zijn. De steekproef is in elk geval gigantisch groot. En zolang we op basis van die vragenlijst enkel conclusies trekken over ‘dé Vlamingen’ is er ook geen enkel probleem.

Echter, de bedoeling van Het Gemeenterapport is niet om over de Vlaming in het algemeen te rapporteren, maar wel om de resultaten te gaan vergelijken over de verschillende gemeenten heen. En dan is het niet de totale steekproefgrootte die van belang is, maar de steekproefgroottes voor elke gemeente afzonderlijk. Stel dat er slechts 1 inwoner van Linkebeek de enquête heeft ingevuld, maar bijna 7500 van de om en bij 7700 inwoners van Vorselaar reageerden. Beide gemeenten komen als aangenaam uit de bevraging, maar niemand zal eraan twijfelen dat het oordeel over Vorselaar dichter bij de waarheid zal liggen. Wanneer bijna elke inwoner een positief oordeel velt, kunnen we relatief zeker zijn dat het in Vorselaar aangenaam wonen is. Over Linkebeek zijn we daarentegen nog niet veel wijzer, misschien woont onze respondent in een goeie buurt, zijn de politici waarop hij heeft gestemd aan de macht of ligt eender welke subjectieve reden aan de basis van zijn positief oordeel. Misschien wijkt zijn mening af van de meerderheid. We weten het gewoonweg niet, want die is niet bevraagd.

De kern van het probleem zou hiermee duidelijk moeten zijn: de gemiddelde tevredenheidsscores zoals ze op bovenstaand kaartje zijn weergegeven kunnen moeilijk geïnterpreteerd worden zonder informatie over hoe betrouwbaar elke score is.

“Kleine gemeenten probleem”

Een probleem dat hieruit voortvloeit, is dat (in dit geval) gemeenten waar men slechts een kleine steekproef heeft genomen een veel grotere kans hebben om extreme uitkomsten te genereren. Hoe kleiner de steekproef, hoe groter de kans op extremen. Hoe dit meer bepaald in zijn werk kan gaan, kan je nalezen op mijn persoonlijke blog inclusief animatie.

Conclusie

Het kaartje van Het Nieuwsblad geeft te weinig informatie om de analyse ten gronde te kunnen voeren. Linkebeek, Vorselaar en Zutendaal halen inderdaad de hoogste scores, maar het zijn ook stuk voor stuk kleine gemeentes. Zonder extra informatie is het erg moeilijk om in te schatten of deze gemeentes ‘extreem’ scoren wegens bovenstaand steekproefprobleem, omdat we per toeval enkele enthousiaste inwoners te pakken hadden of omdat het daar echt zo fijn wonen is.

Het is des mensen om altijd en overal oorzakelijke verbanden te gaan zoeken/zien bij opmerkelijke waarnemingen. Zeker journalisten, opiniemakers, experten allerhande hebben deze neiging. En dat is een goeie zaak, want het is ook hun taak om dingen in perspectief te plaatsen. Maar het wordt problematisch wanneer men toevallige fluctuaties gaat verklaren.

Een meer formele en uitgebreide bespreking van bovenstaande ideeën kan in de paper ‘Gelman – All maps of parameter estimates are misleading‘ gevonden worden.

Auteur: Dries Benoit

Dries Benoit is professor bedrijfsstatistiek (business analytics) aan de faculteit Economie & Bedrijfskunde van de Universiteit Gent. Hij doceert de vakken ‘Bayesiaanse Statistiek’ en ‘Prijszetting en Omzetbeheer’. Zijn onderzoek situeert zich in het domein van de Bayesiaanse analyse met toepassingen binnen klantenbeheersystemen en prijszetting. Op zijn blog (taptoe.wordpress.com) geeft hij op een toegankelijke manier duiding bij actuele onderwerpen gelinkt aan statistiek of data-analyse.

 

Wat heeft Kristien Hemmerechts te vertellen over Michelle Martin?

Toen ik las dat Kristien Hemmerechts een boek klaar had over Michelle Martin was mijn interesse meteen gewekt. De schrijfster is meter van Te Gek, het project dat zich inzet om psychiatrische problemen uit de taboesfeer te halen en, zo scheen het me toe, ideaal geplaatst om in de geest te kruipen van een vrouw waar niemand zich mee identificeert. Vroeger werden mensen met een psychiatrische problematiek beschouwd als bezetenen: wezens wiens ziel door de duivel is aangetast. Vandaag is dit gelukkig anders, maar zijn misdadigers de duivels waar onze maatschappij op neerkijkt. Liefst van al verbannen we hen naar een plek waar ze, ver weg van ons, mogen branden in het vuur van onze verontwaardiging.

Te Gek is een goed initiatief omdat het stereotiepen in vraag stelt en toont dat personen met psychiatrische problemen even menselijk zijn dan elk van ons. Op sommige momenten is hun psychisch lijden verpletterend en raken ze er op hun eentje niet meer uit, maar voor de rest worstelen ze met dezelfde demonen als ieder van ons. Sigmund Freud was degene die dit voor het eerst onderkende: door zijn eigen dromen te bestuderen kwam hij tot de conclusie dat zijn zielenroerselen niet fundamenteel anders waren die van zijn patiënten. Zelfs de psychopathologische mechanismen die hij in de kliniek observeerde herkende hij in een lichtere vorm ook bij zichzelf. Vandaar zijn besluit dat de grens tussen normaliteit en abnormaliteit bijzonder vaag is.

Ten aanzien misdadigers ligt het psychologisch veel moeilijker om niet in stereotiepen te denken. Bij snelheidsduivels lukt dat – ondanks de vele slachtoffers – misschien nog wel, maar met de daden van Dutroux en diens kompanen belanden we in een ander verhaal. De gruwel en de systematiek van hun acties stoten ons tegen de borst. Ze verwerkelijken datgene dat we normaliter zelfs onder de vorm van fictie nauwelijks verdragen. Allemaal boeiende materie voor een roman die subtiel de grenzen van onze neiging tot stereotypering verkent. Ware het niet dat ik bij het lezen van De vrouw die de honden eten gaf vooral werd overvallen door een gevoel van slaap.

Kristien Hemmerechts start het boek nochtans veel belovend met een citaat van de Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt. Arendt verdiepte zich in de motieven en redeneringen van misdadigers als Adolf Eichmann. Eichmann was in de tweede wereldoorlog een van hoofdverantwoordelijken voor de uitroeiingen binnen concentratiekampen. Ontelbare joden en andere gehate bevolkingsgroepen die niet pasten binnen het derde rijk joeg hij de dood in. Arendt stelde vast dat Eichmann verrassend banaal was. Waar ze verwachtte een gestoord onmens aan te treffen, ontmoette Hannah Arendt een technocraat die een goed inzicht had in menselijke verhoudingen; een man die stelde dat hij zijn plicht deed en er naar streefde om gestelde doelstellingen zo efficiënt als mogelijk te realiseren. Met wat fantasie zou men inderdaad een link kunnen zien tussen Eichmann en Michelle Martin: twee volgelingen die zich op het moment van hun daden opvallend weinig lieten leiden door ethische overwegingen.

Inderdaad, de psychologische grens tussen misdadigheid en normaliteit is minder strikt dan menigeen zou wensen. Zo toonden psychologen als Stanley Milgram met een reeks sociaal-psychologische experimenten in de jaren zestig reeds aan dat uitzinnige gehoorzaamheid geen uitzonderlijke fenomeen is. Onder het mom dat hij het effect van straf op leerprocessen bestudeerde, liet Milgram proefpersonen een elektroshock toedienen aan een onwillige leerling. In werkelijkheid was de leerling een acteur die niet echt stroomstoten toegediend kreeg. Wel reageerde hij net alsof de elektroshocks echt waren. Milgram stelde vast dat de meerderheid van de proefpersonen zich opvallend inschikkelijk opstelde wanneer de proefleider instructies gaf om de leerling extreem hoge stroomstoten toe te dienen. Ondanks het gejammer van de acteur gaven de meeste deelnemers dodelijke schokken tot 450 volt. Over de psychologie van extreme volgzaamheid is het laatste woord nog niet gezegd. Blijkbaar zijn we meer vatbaar voor misdadige suggestie dan we graag toegeven. Echter, wie graag inzicht zou krijgen in subjectieve effecten van misdadige gehoorzaamheid en zou willen weten hoe iemand die zich liet meeslepen nadien terugkijkt op de eigen daden, kan zich dit boek beter naast zich neer leggen.

Desalniettemin wil ik het nog even even over de inhoud hebben. De vrouw die de honden eten gaf is een monoloog die ons binnenleidt in de gedachten van Odette, alias Michelle Martin. Het hoofdpersonage blikt er terug op haar relatie met Dutroux, familieverhoudingen, moederschap en de misdaden van haarzelf en van anderen. De schrijfster slaagt er evenwel niet in om van haar hoofdpersonage – ‘de meest gehate vrouw van België’, zo leren we – een mens te maken. Het boek biedt geen overtuigend portret maar leest daarentegen als een aaneenschakeling van platitudes. Hemmerechts maakt van Martin een zwakke vrouw die slechts aan het juk van haar depressieve moeder kon ontsnappen door de ‘gratis pute’ van Dutroux te worden. De schrijfster serveert daarbij een aantal gortige details, maar overtuigen doet ze nooit. Geen mens maar een onmens, zo lijkt de boodschap te zijn. Toen Dutroux in de gevangenis zat gaf Odette de honden wel te eten, maar de jonge meisjes in de kelder liet ze doodgaan. Meer nog, om vervroegd vrij te komen papt ze aan met de nonnen, heeft ze gesprekken met een psychotherapeute en vervoegde ze het katholieke geloof: allemaal oppervlakkige vleugjes mensachtig gedrag die de vermeende beestachtigheid van Michelle Martin verhullen.

Tijdens het lezen van het vroeg ik me meermaals af waar Hemmerechts eigenlijk naar toe wil met deze oppervlakkige karakterschets, die stylistisch trouwens niet al te best in elkaar steekt: Nog meer morele verontwaardiging creëren over Michelle Martin? Bewijzen dat iemand als Martin alle haat verdient die ze over zich heen krijgt? Suggereren dat misdadigers toch echt wel een ander soort mensen vormen? Allemaal vragen die me vrij snel tot de conclusie brachten dat de schrijfster haar kostbare tijd beter anders had besteed. Hemmerechts maakt van de misdaad een taboe. Door Michelle Martin te verbeestelijken speelt ze in op de aversie van de lezer, maar sluit ze de deur voor meer diepgaande vragen over hoe een mens zich kan verhouden tot zijn misdaden. Gelukkig kunnen we binnen dit genre teruggrijpen naar betere werken, zoals als De maagd Marino van Yves Petry, die tonen dat het inderdaad anders kan.

Referentie

  • Milgram, S. (1963). Behavioral Study of Obedience. The Journal of Abnormal and Social Psychology, 67(4), 371-378.

Auteur

Stijn Vanheule is klinisch psycholoog en psychoanalyticus (persoonlijke blog). Hij is als hoofddocent verbonden aan de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van Universiteit Gent. Recent publiceerde hij het boek ‘Psychose anders bekeken ­ Over het werk van Jacques Lacan’.  Hij heeft bijzondere interesse in methoden en fundamenten voor klinische psychodiagnostiek.

 

Macht erotiseert, maar heel anders dan we denken.

Микрозайм срочно man in hoge positie blijkt een minnares te hebben: het is een verhaal dat af en toe eens in het nieuws komt. De laatste toevoeging aan deze lange lijst is François Hollande, maar hij staat zeker in goed gezelschap: Dominique Strauss-Kahn, John F. Kennedy, François Mitterrand, Albert II, John Profumo… Meer dan vroeger krijgen deze verhalen ook veel aandacht in de pers, zeker als de omstandigheden van de sexuele escapades niet even koosjer zijn. Het verhaal van de briljante Franse economist Strauss-Kahn met de dure pakken, mooie wagens en een nogal dwingende voorliefde voor vrouwelijk schoon die op compleet onbegrijpelijke wijze een dienstmeisje aanrandde, intrigeert vriend en vijand. Allen zijn ze de belichaming van een torenhoog cliché: macht erotiseert.

Wat is dat toch met machtige mannen en clandestiene seks?

Er zijn een aantal mogelijkheden. Het zou kunnen dat er helemaal niets speciaals aan de hand is. Dat veel mannen er een bochtig amoureus parcours op na houden. Dat machtige mannen nu eenmaal sneller in de kijker lopen en, jammer voor hen, elke misstap de pers haalt.

Het zou echter ook kunnen dat een overmatige seksuele drive en torenhoge professionele ambities elkaars onafscheidelijke tweelingbroertjes zijn, beiden tot ongekende hoogten opgezweept door een laaiend testosteronniveau.

Of het zou kunnen dat mannen die zich laven aan de bronnen van de macht, er echt dronken van worden. Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Maar misschien geldt dat niet langer voor deze Masters of the Universe.

Misschien, opperde ook Mia Doornaert in Reyers Laat, doen machtige mannen bij vrouwen meteen het beeld van de prins op het witte paard voor ogen komen en, onschuldige deernes als ze zijn, vallen ze als een blok voor status, prestige en charisma.

Wat zegt de wetenschap?

Het zal u wellicht niet verrassen dat wetenschappers zich ook al een paar keer verbrand hebben aan deze vragen. Psychologisch onderzoek lijkt vooral de derde mogelijkheid te ondersteunen. Mensen, man of vrouw, die macht verwerven worden onrealistisch optimistisch over mogelijke seksuele interesse van toekomstige partners. Het zelfvertrouwen krijgt een zodanige boost dat men zich voelt alsof iedereen interesse heeft en vandaar gaat men ook veel meer initatief nemen want men is tamelijk zeker van zijn zaak. Vandaar komen politici, bedrijfsleiders,… vaker in een situatie als Hollande terecht. Men vindt zichzelf veel knapper en wordt iets dominanter. Ze zoeken meer toenadering, maken meer oogcontact.  ‘Dronken zijn van macht’ is meer dan een mooie metafoor, de effecten van een alcoholintoxicatie zijn heel gelijkaardig.

Mensen die macht verwerven, leggen strikte morele regels op aan anderen, maar hebben geen problemen om die regels zelf te overtreden. Mensen die macht verwerven, geven zelf aan meer ontrouw te zijn en ook meer plannen te hebben om hun partner te bedriegen.

Conclusie: Russische roulette

Kortom, macht erotiseert. Maar op een heel andere manier dan we denken.

Het zijn niet de toekomstige bedpartners die zwijmelen bij het zien van zoveel macht en status. Nee, het zijn de machthebbers zelf die zich bewust worden van hun status en er zich naar gedragen, initieel vaak met succes.

Het welslagen van hun escapades geeft hen steeds meer zelfvertrouwen, maakt hen schijnbaar onaantastbaar en steeds roekelozer. Maar, zoals DSK ondervond in zijn peperdure hotelsuite, er zit altijd één kogel in de revolver bij Russische roulette.

Referenties

  • Anderson, C. & Galinksy, A. D. (2006). Power, optimism, and risk taking. European Journal of Social Psychology, 36 (4), p 511-536.

Auteur

Frederik Anseel is voorzitter van de vakgroep Personeelsbeleid-, Arbeids- en Organisatiepsychologie aan de UGent en hoofd van de onderzoeksgroep VIGOR. Te vinden op twitter als @fanseel of op www.fanseel.be