Intelligentie: je kan er (eigenlijk) niet naast kijken.

Микрозайм с 18 лет на карту niet iedereen kan alles. De Engelsen hebben er een mooie zin voor. ‘There’s an elephant in the room’. Die stommelt ongemakkelijk rond en duwt alles omver. Hij heeft plaats tekort, stinkt en trompettert luid. Iedereen ziet het. Maar toch durft niemand te zeggen dat er een olifant in de kamer zit. Omdat het een beetje een taboe is. En omdat we wel weten dat de olifant ook niet zal verdwijnen.

Het begon met de vaststelling dat de knelpuntberoepen van vandaag bijna exact dezelfde zijn als 20 jaar geleden. ‘Onthutsend’, noemde een analist dat. Een ander onderzoek toonde tegelijkertijd aan dat drie van de tien aantrekkelijkste beroepen knelpuntenberoepen zijn. U kent ze ondertussen wel: ingenieurs, architecten, informatici. Diezelfde analist kijkt vervolgens héél strak nààst de olifant en besluit dat er geen logische argumenten zijn waarom schitterend verloonde beroepen als ingenieurs en informatici niet populair zijn. Waarom vertikken jongeren het om die studie te volgen?’

Laten we de olifant maar eens bij naam noemen. Intelligentie, heet hij. Als u aan een universiteit voor ingenieur, informatica of architectuur studeert, kan u maar beter over een stevige intellectuele motor beschikken. Met het risico me cijferfetisjisten op de nek te halen, dit betekent grofweg een IQ ergens rond 125. De cognitieve moeilijkheidsgraad van dergelijke studies is nu eenmaal niet van de poes.

Intelligentie is bepalend

Als je kijkt naar de totale bevolking, heeft slechts 5 procent van de mensen deze intellectuele capaciteiten. En dus moeten we voor die beroepen uit een heel kleine vijver vissen. Want het is natuurlijk bijlange niet zo dat die 5 procent ook allemaal interesse of motivatie hebben om die studies tot een goed einde te brengen.

Jongeren vertikken het dus niet om die studie te volgen; het is voor de overgrote meerderheid gewoon geen optie. Initiatieven, zoals ‘Ingenieur van het Jaar’, die middelbare studenten warm willen maken voor het mooie knelpuntberoep van ingenieur, hebben dan eigenlijk ook niet zo héél veel zin.

Maar mensen horen niet graag dat intelligentie zo bepalend is. Intelligentie is immers grotendeels aangeboren. Het doet afbreuk aan ons rechtvaardigheidsgevoel dat niet iedereen in onze maatschappij met dezelfde kansen aan de start komt. We geloven liever dat iedereen alles kan bereiken.

Professioneel succes

Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat intelligentie één van de belangrijkste ingrediënten is van professioneel succes. Hoewel het vaak op weerstand stuit, is dit ook de reden waarom er bij een sollicitatie een IQtest onder je neus kan geschoven worden. Het resultaat daarvan zegt je al dan niet toekomstige werkgever immers met de meeste zekerheid hoe je het later zal doen in je job. Andere vaardigheden zijn natuurlijk ook belangrijk. Maar misschien zijn die vaardigheden net iets minder schaars verdeeld dan intelligentie. Economisch gezien levert schaarste waarde op. Deze beroepen zullen dus altijd wel aantrekkelijk, maar ook een knelpunt blijven. Misschien heeft het daarom weinig zin om voortdurend al te nadrukkelijk op de olifant te wijzen.

Referenties

  • Ree, M., J. & Earles, J., A. (1992). Intelligence is the best predictor of job performance. Clinical Psychological Science, 1(3), 86-93.
  • Hunter, J., E. (1986). Cognitive abilities, cognitive aptitudes, job knowledge, and job performance. Journal of Vocational Behaviour, 29(3), 340-362.

Auteur

Frederik Anseel is voorzitter van de vakgroep Personeelsbeleid-, Arbeids- en Organisatiepsychologie aan de UGent en hoofd van de onderzoeksgroep VIGOR. Te vinden op twitter als @fanseel of op www.fanseel.be

 

Tijd tekort? Geef er wat weg!

Druk, druk, druk…

We worden alsmaar ouder, we hebben toegang tot technologie die ons leven eenvoudiger en efficiënter maakt… en toch hebben we vaak het gevoel tijd tekort te komen. Hoe vaak beantwoord u zelf de vraag “hoe ist?” met een bijna automatische “druk, druk, druk”. We hebben het gevoel constant onder tijdsdruk te staan.

Die tijdsdruk is ook niet zo onschuldig als we misschien geneigd zijn te denken. Er is een hoop onderzoek naar verricht en hoewel een beetje druk op de ketel kan helpen, heeft een zwaardere tijdsdruk negatieve effecten op onze prestaties, creativiteit, rationele besluitvorming, algemene tevredenheid en sociaal gedrag. Eén van de zaken die leidt onder tijdsdruk is de neiging om onze medemens te helpen.

Bijvoorbeeld, in een experiment lieten onderzoekers priesterstudenten een spreekbeurt voorbereiden over de parabel van de barmhartige Samaritaan. De studenten moesten hun spreekbeurt gaan geven in een nabijgelegen gebouwtje en bij sommigen werden de omstandigheden zo gemanipuleerd dat ze zich moesten haasten om op tijd te komen. Wanneer de deelnemers dan werden geconfronteerd met een vreemdeling (een acteur) die hulp nodig had, lieten ze die vaker links liggen dan mensen die voldoende tijd hadden. Als u zich herinnert waarover de parabel van de barmhartige Samaritaan ook weer ging, weet u ook dat “ironie” wel in psychologen hun woordenboek staat.

Tegen-intuïtieve oplossingen

Recent onderzoek van Amerikaanse onderzoekers van Wharton, Yale en Harvard onderzocht hoe we onze percepties van tijdsdruk kunnen verminderen op enkele tegen-intuïtieve manieren. Centraal is het idee dat elk gedrag gevoelens van effectiviteit stimuleert, er ook voor zorgt dat we het gevoel hebben genoeg tijd te hebben. Je ziet je meester over je taken dus er is tijd genoeg.

In een eerste experiment werd nagekeken of tijd verkwanselen of tijd geven aan anderen een effect had op tijdpercepties. In de studie werd aan deelnemers gevraagd om een paar minuten te nemen om ofwel een briefje te schrijven naar een ziek kind ofwel gedurende dezelfde tijd de e’s te omcirkelen in een nonsens tekst. Mensen die het briefje hadden geschreven rapporteerden vervolgens vaker dat tijd geen probleem was in hun leven.

In een volgend onderzoek gingen de onderzoekers de effecten onderzoeken van tijd geven aan jezelf vs. tijd geven aan anderen. Deelnemers kregen op zaterdagochtend de instructie om tijd te besteden (iets dat nog niet gepland was). Ofwel aan zichzelf ofwel aan vrienden. Alweer toonden de resultaten dat mensen die tijd aan anderen hadden besteed meer het gevoel hadden dat ze minder tijdstekort ervaren in hun leven.

Tenslotte, werd het effect van tijd geven aan anderen vergeleken met extra tijd krijgen. Daarom werden aan deelnemers aan een experiment in twee groepen verdeeld: de ene groep kreeg te horen dat ze onverwacht sneller klaar waren en konden vertrekken, de andere werd gevraagd om een student van een lokale middelbare school te helpen door zijn opstel na te lezen en te verbeteren. Voor de deelnemers echt konden vertrekken werd hen nog gevraagd hoeveel tijd ze graag zouden investeren in (betaald) online onderzoek in de komende week. Deelnemers die de opstellen hadden verbeterd gaven niet enkel aan dat ze meer tijd zouden besteden aan onderzoek in de komende week, later bleek dat ze ook effectief meer tijd over hadden voor onderzoek.

Een warme kerstboodschap

Deze studies tonen aan dat loont om tijd te geven. Niet alleen worden we er gelukkiger van en voelen we ons meer verbonden met anderen, we krijgen ook het gevoel dat we onze eigen taken beter aankunnen. Hierdoor leidt tijd geven tot het gevoel meer tijd te hebben. Tenminste, zolang u er niet mee overdrijft. Wanneer u zoveel tijd aan andere geeft dat u niet meer toekomt aan uw eigen leven, zullen de positieve effecten volledig omdraaien.  Alles met mate dus!

Wanneer kort voor de vakantie de deadlines u dreigen in te halen en u door de druk er niet meer in slaagt om ook maar iets gedaan te krijgen… Misschien is het dan toch nog een goede investering om tijd te maken om een collega te helpen, een vriend een plezier te doen of een glühwein te gaan drinken voor het goede doel. U krijgt meer terug dan vriendschap en gezelligheid.

Referenties

  • Mogilner, C., Chance, Z., & Norton, M. I. 2012. Giving time gives you time. Psychological Science, 23(10): 1233-1238.

Auteur

Bart Verwaeren (@BaVerwa) is bedrijfspsycholoog en doctoreert aan de UGent en Vlerick Business School, gefinancierd door het Interuniversitair Centrum voor Managementonderzoek. Zijn onderzoeksinteressen zijn de gedragsmatige effecten van rewards systemen, meer specifiek m.b.t. creativiteit en innovatie.

 

Dominante hersenhelft: de mythe doorprikt.

“Weten welke hersenhelft dominant is, kan wonderen doen voor je studies en/of je carrière”, beweerde hln.be recent. Want net zoals het gaat bij schrijven of voetballen, heb je bij het oplossen van problemen een voorkeur voor links of rechts. Klinkt logisch, toch?

Links versus rechts

Wie liefst elk probleem nauwgezet analyseert, zich graag verliest in de details, en daarbij telkens de ratio boven alles stelt, laat zich vooral leiden door de linkerhersenhelft. Wie daarentegen vooral vertrouwt op het buikgevoel en een creatieve oplossing verkiest, rekent vooral op de rechterzijde van het brein. Een eenvoudige tweedeling dringt zich op: de pragmatische analyticus versus de creatieve chaoot.

En het wordt nog mooier: aan de hand van een korte test vis je eenvoudigweg uit welk hersendeel bij jou de lakens uitdeelt. Zo weet je meteen welke studierichting of job jou best ligt. Want wat heb je te zoeken in de wiskunde, als de rechterhersenhelft bij jou de wet dicteert? En waarom zou je solliciteren voor een creatieve job, als de test de linkerkant van jouw brein als dominant bestempelt?

Niks dominant

Vooraleer je knopen doorhakt op basis van je testresultaat, kan het geen kwaad om de wetenschappelijke evidentie voor deze tweesplitsing onder de loep te nemen. Want wat blijkt? Neurowetenschappers vonden tot nog toe geen enkel bewijs voor een verband tussen persoonlijkheid en hersenhelftdominantie. Nochtans werden de grote middelen niet geschuwd: professor neuroradiologie Jeffrey Anderson en zijn team verbonden aan de Universiteit van Utah analyseerden breindata van maar liefst 1011 personen. Het meest opvallende resultaat van deze studie? Er was geen spoor te vinden van een meer en minder actieve hersenhelft; alle deelnemers gebruikten hun linker- en rechterbrein in gelijke mate.

Waar komt dit simplistische links-rechts-verhaaltje dan vandaan? Enerzijds zit het hokjesdenken ingebakken in de menselijke natuur. Anderzijds zijn sommige typisch menselijke functies inderdaad sterker geassocieerd met één bepaalde hersenhelft. Zo verwerken we taal vooral links, en sturen we onze aandacht grotendeels met de rechterhelft van ons brein.

Links én rechts

Los van de vraag of de ene hersenhelft de andere domineert, doet ook de opsplitsing in een creatieve rechter- en een analytische linkerhersenhelft de enorme complexiteit van ons brein oneer aan. Zo toonde een onderzoeksgroep van de Universiteit van Zuid-Californië onlangs aan dat we bij het zoeken naar creatieve oplossingen ook hard beroep doen op het linkerdeel van ons brein. En al in 1999 demonstreerden onderzoekers dat we wiskundige problemen vlotter oplossen wanneer beide hersenhelften samenwerken.

Het idee om persoonlijkheidstypes aan de twee hersenhelften te verbinden, is dus niet veel meer dan een hol marketingspraatje. Zelfhulphandboeken worden ermee volgeschreven, en de bedrijfswereld springt gretig mee op de kar: stimuleer het rechterdeel van je brein, en word creatiever! Ook op het internet schieten testjes gebaseerd op deze valse theorie blijkbaar als paddenstoelen uit de grond. Deze testen laten gelukkig meestal ook een derde uitkomst toe: ‘je gebruikt beide hersenhelften in gelijke mate’. Proficiat, heren testontwerpers, want dat is meteen ook de enige juiste uitkomst.

Auteur

Wout Duthoo is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de UGent. Hij onderzoekt hoe mensen optimaal hun aandacht weten te verdelen en sturen. Daarnaast probeert hij aan de hand van de EEG-methode de onderliggende hersenmechanismen beter te begrijpen. Ten slotte is hij ook geïnteresseerd in (afwijkende) aandachtsprocessen in neurologische patiënten

 

Kerstcadeaus kopen: kiezen uit de lijst, zelf iets bedenken, of toch maar geld geven?

Twee weken geleden kreeg ik hem weer, de jaarlijkse e-mail waarin mijn zus haar lijstje (zeg maar lijst) voorstelt met allerhande cadeautips voor kerstmis en Nieuwjaar. Telkens ik die e-mail krijg, is mijn eerste reactie: een cadeau kopen uit een lijst is toch veel te gemakkelijk. Ik ga liever creatief aan de slag om zélf iets te vinden dat ik kan geven aan mijn zus. Wanneer ik moeite doe om zelf een cadeau te bedenken, dan zal mijn zus daar ongetwijfeld minstens even blij van worden dan van een cadeau uit een lijst. Ja, toch?

Onderzoek naar cadeaus

Recent wetenschappelijk onderzoek toont aan dat ik blijkbaar niet de enige ben die zo denkt.

Gevers denken vaak dat de ontvanger even blij zal zijn met een cadeau dat de gever zelf bedacht heeft dan met een cadeau waar de ontvanger expliciet om vroeg.

Ontvangers daarentegen zijn meer tevreden met een cadeau waar ze zelf om vroegen dan met een alternatief cadeau dat de gevers bedacht hebben. Het perspectief van de gevers verschilt dus van het perspectief van de ontvangers. En neen, er werden geen verschillen gevonden of het nu om trouwcadeaus, verjaardagscadeaus of verlanglijstjes ging.

Met geld blijkt men altijd content

Ook als het over geld als cadeau gaat, blijken gevers en ontvangers verschillende overtuigingen te hebben. Gevers zijn er vaak van overtuigd dat ontvangers niet even blij zullen zijn met geld als met een cadeau waar ontvangers expliciet om vroegen. Gevers zien geld immers vaak als iets onpersoonlijks, en geld laat volgens de gevers uitschijnen alsof ze geen moeite willen doen voor de ontvanger. Wat echter blijkt uit onderzoek is dat ontvangers geld meer appreciëren dan dat gevers denken. Meer nog, ontvangers appreciëren geld doorgaans zelfs meer dan een cadeau waar ze zelf om vroegen!

Advies aan mijn zus

Onderzoek toont verder aan dat wanneer ontvangers slechts één cadeautip geven, gevers meer bereid zijn om het gewenste cadeau te kopen dan wanneer ontvangers een lijst met cadeautips te verwerken krijgen. Het verschil in overtuigingen tussen de gevers en de ontvangers wordt hierdoor dus verminderd. Conclusie: zus, volgend jaar bezorgd je me dus beter maar één cadeautip.

Tot slot: die Amerikanen toch

Uit een recente peiling blijkt dat 40 tot 50% van de Amerikanen verwacht om minstens één cadeau te moeten teruggeven na de feestdagen. Hopelijk loopt het bij ons zo’n vaart niet, en kan Mensenkennis.be via deze blogpost bijdragen tot een goede keuze van pakjes onder de kerstboom.

Referentie

  • Gino, F. & Flynn, F. (2011). Give them what they want: The benefits of explicitness in gift exchange. Journal of Experimental Social Psychology, 47, 915-922.

Auteur: Michiel Crommelinck

Michiel Crommelinck behaalde zijn doctoraat in de bedrijfspsychologie in 2013 aan de Universiteit Gent. Hij werkt nu voor Securex met als doel interne innovatie en ondernemerschap te stimuleren en te begeleiden.

 

Seksisme in het brein.

Waarom de hersenen van mannen en vrouwen niet zo verschillend zijn als de wetenschap ons doet geloven.

‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’, luidt het cliché. Ze denken en handelen soms zo anders, dat ze wel van een andere planeet lijken te komen. Een groep wetenschappers verbonden aan de Universiteit van Pennsylvania kwam recent met een mogelijke verklaring op de proppen. In een grootschalig onderzoek lieten ze zien dat mannen en vrouwen een compleet ander patroon van hersenverbindingen vertonen. De onderzoekers publiceerden deze bevindingen in het toonaangevende vaktijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences. Het onderzoek werd door de media gretig opgepikt als ultieme bewijs voor enkele hardnekkige stereotypen: laat mannen vooral de kaart, en vrouwen eerder hun buikgevoel volgen. Kan men op basis van breinplaatjes wel dergelijke conclusies trekken? In dit artikel worden enkele bedenkingen op een rijtje gezet.

Mooie plaatjes

Diffusion tensor imaging (DTI) is een geavanceerde MRI-techniek die de structuur van zenuwbanen ontrafelt op basis van de beweging van watermoleculen in het brein. Het eindresultaat is een soort wegenkaart van hersenverbindingen, verpakt in fascinerende, kleurrijke plaatjes. Die plaatjes spreken overigens zo tot de verbeelding, dat ze zelfs op de albumcover van de populairste rockband van het moment prijken. Voor wetenschappers vormt DTI dan weer een rijke bron aan informatie: de techniek laat zien op welke manier hersendelen verbonden zijn en met elkaar kunnen communiceren.

In een recente studie (hier te vinden)  werd deze techniek op zeer grote schaal toegepast: maar liefst 949 vrijwilligers tussen 8 en 22 jaar, onder wie 521 vrouwen, lieten hun hersenen scannen. Toen de onderzoekers de hersenkaarten van mannen en vrouwen vergeleken, stelden ze enkele opmerkelijke verschillen vast. Bij mannen bleken er meer verbindingen binnen de hersenhelften te lopen dan bij vrouwen, terwijl bij vrouwen meer verbindingen tussen de beide hersenhelften liepen dan bij mannen. Voor het cerebellum, ook wel de kleine hersenen genoemd, bleek het plaatje dan weer gespiegeld: mannen hadden daar meer verbindingen lopen tussen de hersenhelften. Deze kleine hersenen sturen en coördineren bewegingen en spelen een belangrijke rol bij het aanleren van nieuwe motorische vaardigheden. Door de grote steekproef vrijwilligers in leeftijdscategorieën op te delen, konden de onderzoekers ten slotte ook aantonen dat deze verschillen rond de leeftijd van 13 jaar tot uiting komen.

Hersenverbindingen bij mannen (boven) en vrouwen (onder). (Ragini Verma, PNAS)

De onderzoekers lezen in deze structurele verschillen de verklaring waarom vrouwen uitblinken in bepaalde taken, terwijl mannen dan weer excelleren in andere taken. Een mannelijk brein vergemakkelijkt de coördinatie van bewegingen en vergroot de ruimtelijke vaardigheden, terwijl een vrouwelijk brein een beter evenwicht vindt tussen intuïtie en logisch denken. Volgens de auteurs sluiten hun bevindingen aldus opvallend goed aan bij enkele stereotiepe geslachtsverschillen: mannen kloppen vrouwen in kaartlezen en parkeren vlotter de auto, terwijl vrouwen dan weer schitteren in emotionele intelligentie, en gesprekken en gezichten beter zullen onthouden. Bovendien suggereren de onderzoekers dat deze verschillen verankerd liggen in het DNA, en dus niet aangeleerd zijn.

Enkele kanttekeningen

Het lijkt er evenwel op dat de onderzoekers, en in hun zog ook de populaire media, de bewijskracht en implicaties van deze resultaten sterk hebben overdreven. Ten eerste dreigt men de werkelijke grootte van de gevonden verschillen wat uit het oog te verliezen. De auteurs schermen met significante resultaten, maar laten na om ook effect sizes, een statistische maat voor de sterkte van het verschil, te rapporteren. Andere alerte onderzoekers voerden deze berekeningen wel uit. Die laten toe om de bevindingen meer in perspectief te plaatsen: indien louter op basis van de gemeten hersenverbindingen het geslacht zou worden voorspeld, ligt het percentage correcte classificaties maar net boven kansniveau (56%). De verschillen in hersenbedrading tussen de geslachten lijken aldus niet zo sterk uitgesproken te zijn. Het is dan ook geweten dat hoe groter de steekproef wordt, hoe sterker de kans toeneemt om een statistisch significant verschil te observeren. Dit wordt extra in de verf gezet door het uitblijven van geslachtsverschillen in een erg gelijkaardige studie, waarin ‘slechts’ 439 proefpersonen werden gescand.

Ten tweede hielden de onderzoekers in hun analyses geen rekening met de verschillen in hersenvolume, die mogelijk de gevonden resultaten kunnen helpen verklaren. De hersenen van een man zijn namelijk gemiddeld iets groter dan die van een vrouw. Om fysische redenen, die niet direct met sekseverschillen te maken hebben, moeten zenuwbanen in kleine en grote hersenen andere verbindingsroutes kiezen. In grote hersenen dienen immers grotere afstanden te worden afgelegd, waardoor het brein op zoek gaat naar een minder energieverslindende oplossing. De onderzoekers hadden voor deze alternatieve verklaring kunnen controleren door hersenvolume mee in de statistische berekeningen op te nemen.

Een derde kanttekening kan geplaatst worden bij de uitspraak van de auteurs dat de gevonden hersenverschillen hardwired zijn, en dus van bij de geboorte in het brein verankerd liggen. Intussen is echter algemeen bekend dat de hersenen een leven lang blijven evolueren en dat hersenverbindingen zich voortdurend aan externe invloeden aanpassen. Zo werd bijvoorbeeld gevonden dat het brein van muzikanten er compleet anders uitziet dan dat van niet-muzikanten. Opvoeding, hobby’s, en studiekeuze zijn maar enkele voorbeelden van invloeden die voor mannen en vrouwen duidelijk sterk uiteenlopen. Deze belangrijke contextuele factoren worden door de onderzoekers echter volledig over het hoofd gezien.

Ten slotte kan men zich vooral vragen stellen over de link die de auteurs leggen tussen de verschillen op hersenniveau enerzijds, en enkele stereotiepe geslachtsverschillen in denken en handelen anderzijds. De auteurs verwijzen naar een nog grootser opgezette gedragsstudie, waarin de scores van 3500 mannen en vrouwen op vlak van werkgeheugen, aandacht, en sociale cognitie werden vergeleken. Kritiek op dit onderzoek bleef evenmin uit: opnieuw bleken effect sizes van de gevonden verschillen in het algemeen triviaal klein. Ook wat persoonlijkheid betreft, valt het met geslachtsverschillen trouwens allemaal nog best mee. Begin dit jaar publiceerde een andere groep wetenschappers een onderzoek waarin meer dan 13000 personen op 120 karaktereigenschappen werden getest. De conclusie van de onderzoekers was duidelijk: de gelijkenissen tussen mannen en vrouwen zijn veel meer uitgesproken dan hun verschillen.

Conclusie

Op technisch vlak is deze studie, waarin de bedrading van mannelijke en vrouwelijke hersenen erg mooi in kaart werd gebracht, zeker een hoogstandje. De manier waarop de onderzoekers, en later ook de media, de resultaten ervan misbruikt hebben ter ondersteuning van voorbijgestreefde geslachtsstereotypen, is daarentegen van een veel bedenkelijker niveau. Voorlopig kan nog veilig besloten worden dat mannen gewoon van Aarde komen, en vrouwen ook.

Auteurs

Wout Duthoo is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de UGent. Hij onderzoekt hoe mensen optimaal hun aandacht weten te verdelen en sturen. Daarnaast probeert hij aan de hand van de EEG-methode de onderliggende hersenmechanismen beter te begrijpen. Ten slotte is hij ook geïnteresseerd in (afwijkende) aandachtsprocessen in neurologische patiënten.

Jelle Demanet is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de Ugent en is gefascineerd door alles wat met de hersenonderzoek te maken heeft. Door middel van fMRI tracht hij de hersenmechanismen verantwoordelijk voor intentionele en cognitieve controle in kaart te brengen. Op twitter kan je hem volgen als @jeldeman.

 

The Cheerleader Effect: waarom mensen mooier zijn in groep.

Bij de How I Met Your Mother kijkers zal de titel van deze blogpost misschien al een belletje doen rinkelen. Barney legt namelijk hoogstpersoonlijk uit waar The Cheerleader Effect over gaat: vrouwen in groep lijken aantrekkelijk, maar de kans is groot dat ze individueel niet veel soeps zijn. In de jaren ’90 is dit effect ook al omschreven als “The Spice Girls Conspiracy”. Het lijkt erop dat de wetenschap recent bevestigd heeft dat dit fenomeen inderdaad bestaat, zowel voor mannen als vrouwen die zich in een groep van hetzelfde geslacht bevinden.

Een gemiddeld gezicht

Het is namelijk zo dat onze mindere kantjes ‘uitgemiddeld’ worden als we in een groep bekeken worden. Kleine onvolmaaktheden, imperfecties of asymmetrieën worden gecombineerd met die van de andere groepsleden en zo eindigen we met een gebalanceerd groepsgemiddelde. Is dit ‘gemiddelde groepsgezicht’ dan een Mila Kunis of Scarlett Johansson? Absoluut niet, maar het zit in de menselijke natuur om symmetrie mooi te vinden en daarom zal een uitbalancering van verschillende gezichten ons bijna altijd meer aanstaan.

Daarenboven ziet ons visueel systeem zaken graag als een geheel. Dit is bijvoorbeeld ook waarom we zo snel gezichten zien in een willekeurige opstelling. Ook een groep mensen is voor je hersenen een geheel, en dus straalt een naar ons aanvoelen mooier groepsgezicht af op de individuele leden (in de plaats van ermee te contrasteren, wat ervoor zou zorgen dat we net lelijker zijn in groep).

Dit effect hangt niet af van de hoeveelheid gezichten in de groep en werkt al vanaf kleine aantallen. In het experiment maakte het niet uit of de groepsfoto een collage was van pasfoto’s (zoals hieronder) of dat de individuele foto uit de groepsfoto werd geknipt – louter het toevoegen van gezichten is dus voldoende, je hoeft er niet mee in een betekenisvolle positie te staan. Het is ook zeker geen pleidooi om je enkel te omringen met mooie mensen. Als je actief wil profiteren van dit effect, is de beste strategie vrienden te zoeken wiens gezichtskenmerken, positief en negatief, dejouwe complimenteren.

Groepen zijn goed voor je

Er is natuurlijk een belangrijke mogelijke alternatieve verklaring voor deze bevindingen: misschien zien we er wel beter uit in groep omdat we ons onder vrienden waarschijnlijker gelukkiger voelen en meer plezier maken dan op momenten waarbij we in isolement ‘gekeurd’ worden. Maar laat de waarschijnlijkheid van een Cheerleader Effect dan een extra stimulans betekenen om wat meer onder de mensen te zijn.

Referentie

  • Walker, D, & Vul, E. (2013). Hierarchical Encoding Makes Individuals in a Group Seem More Attractive. Psychological Science, 1-6.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemerschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.

 

 

 

Depressie en emotionele herinneringen: Het is maar hoe je het bekijkt.

Aandacht, interpretatie en geheugen vormen bouwstenen van de menselijke denk- en gevoelswereld. Afhankelijk van welke aspecten we uit de omgeving opmerken, welke betekenissen we hieraan geven en wat we ons vervolgens herinneren, ervaren we verschillende gedachten en andere emoties. Stel je voor, je bevindt je in een sollicitatiegesprek voor een felbegeerde baan. Terwijl je op vragen van de jury antwoordt, merk je dat het ene jurylid glimlacht en knikkend luistert en een ander jurylid fronsend naar achteren leunt met gekruiste armen. Afhankelijk van waar je aandacht naartoe wordt getrokken zal je andere betekenissen of interpretaties als aannemelijk beschouwen. Indien aandacht zich selectief richt op het glimlachende jurylid zullen interpretaties als “ik maak een goede indruk en heb kans op de baan” waarschijnlijk zijn, terwijl interpretaties als “ik maak er helemaal niets van en kan het wel vergeten” eerder geloofwaardig zullen zijn wanneer aandacht zich selectief richt op het fronsende jurylid. De ervaren emoties zullen in beide gevallen zeer verschillend zijn. Alsook hoe de ervaring van het sollicitatiegesprek in het geheugen zal worden opgeslagen en later herinnerd zal worden als een positieve dan wel een negatieve gebeurtenis. Dit eenvoudig voorbeeld illustreert dat aandacht, interpretatie en geheugen nauw gerelateerd zijn aan allerlei emoties. Hoe deze denkprocessen gerelateerd zijn aan het emotionele welbevinden, zoals depressieve gevoelens, werd ook uitvoerig wetenschappelijk onderzocht.

Negatieve vertekeningen

Onderzoek heeft aangetoond dat aandacht, interpretatie en geheugenprocessen van groot belang zijn bij het begrijpen van het ontstaan, voortbestaan en heroptreden van depressiesymptomen. Studies hebben uitgewezen dat bij personen in een depressieve gemoedstoestand er zich negatieve vertekeningen voordoen in deze denkprocessen. Concreet wil dit zeggen dat personen die kampen met depressieve gevoelens moeilijkheden ervaren bij het loskoppelen van hun aandacht voor negatieve aspecten uit de omgeving (vb.: het fronsende jurylid uit het voorbeeld zal meer aandacht trekken, eerder dan het instemmende jurylid), ambigue of dubbelzinnige situaties op een negatieve wijze interpreteren (vb. door de houding van het fronsende en niet het instemmende jurylid te betrekken op de eigen prestatie), en zich meer negatieve dan positieve gebeurtenissen herinneren (vb.: tijdens het sollicitatiegesprek kan men zich een vorige faalervaring en geen succeservaring herinneren waardoor men de moed nog meer verliest). Dergelijke negatief vertekende denkprocessen verlopen doorgaans betrekkelijk automatisch en kunnen toekomstige depressieve episodes voorspellen.

Ondanks een sleutelrol voor deze processen bij het begrijpen van depressie, bevinden de wetenschappelijke inzichten over interacties tussen deze denkprocessen zich nog in een vroeg stadium. Vandaar dat we zijn nagegaan hoe aandachtsprocessen interpretatie beïnvloeden en hoe deze vervolgens een impact hebben op wat personen met verhoogde depressiesymptomen zich herinneren.

Ik ben een geboren…

Deelnemers voerden een computertaak uit waarbij ze vervormde zinnen (vb.: ben verliezer ik geboren winnaar een) hervormen naar goed lopende zinnen door het positieve of negatieve woord weg te laten. Deze hervormde oplossing kan telkens leiden tot een positieve (vb.: ik ben een geboren winnaar) of een negatieve (vb.: ik ben een geboren verliezer) betekenis. Telkens rapporteren deelnemers de eerste oplossing die in gedachten opkomt wat een maat voor interpretatie oplevert. Om emotionele vertekeningen in de aandacht te meten werden oogbewegingen geregistreerd tijdens het uitvoeren van de interpretatietaak. Na de taak werden de deelnemers gevraagd om zich zoveel mogelijk betekenissen te herinneren die men gevormd heeft. Dit geeft zicht op geheugenvertekeningen.

Analyse toonde aan dat de manier waarop iemand aandacht naar emotionele woorden richt, de aard van de interpretaties voorspelde. Personen die vaker hun aandacht richtten naar negatieve woorden (vb.: verliezer) rapporteerden meer negatieve interpretaties (vb.: ik ben een geboren verliezer). Meer negatieve herinneringen werden gerapporteerd naarmate iemand langer keek naar negatieve woorden en men eerder meer negatieve betekenissen verkoos. Omgekeerd, positieve vertekeningen in aandacht en interpretatie voorspelden meer positieve herinneringen.

Vicieuze cirkel

In lijn met voorgaand onderzoek, werd gevonden dat dergelijke negatieve vertekeningen in aandacht, interpretatie en geheugenprocessen gerelateerd zijn aan een verhoogde mate van depressiesymptomen. Hoe ernstiger de depressiesymptomen, hoe meer de denkprocessen op een negatieve manier vertekend zijn. Dit zorgt er dus voor dat positieve signalen in het dagelijkse leven minder worden opgepikt – wat aan depressieve personen de indruk kan geven dat ze er niet zijn – en dat dubbelzinnige signalen veelal negatief worden geïnterpreteerd en zo ook worden herinnerd. Dit kan depressieve gevoelens in stand houden, waardoor de cirkel rond is. Zoals gezegd gebeurt dit vrijwel automatisch en is het niet eenvoudig om deze negatieve ingesteldheid te doorbreken, die daarbovenop in de ogen van de depressieve persoon continu bevestigd wordt (“zie je wel…”).

Op heden werden veelbelovende methoden – de cognitieve bias modificatie methoden – ontwikkeld om de negatieve vertekeningen in deze denkprocessen bij te sturen. Het verfijnen deze methodieken vormt een boeiende uitdaging voor de hedendaagse klinische wetenschap.

Referenties

  • Everaert, J., Duyck, W., & Koster, E. H. W. (2013). Attention, interpretation, and memory biases in subclinical depression: A proof-of-principle test of the combined cognitive biases hypothesis. Emotion.
  • Everaert, J., Koster, E. H. W., & Derakshan, N. (2012). The combined cognitive bias hypothesis in depression. Clinical Psychology Review, 32(5), 413-424. doi: 10.1016/j.cpr.2012.04.003
  • Koster, E. H. W., Everaert, J., Bruyneel, L., & Onraedt, T. (2013). Cognitieve training bij depressie: Een stand van zaken. Directieve Therapie, 33, 136-150.

Auteur: Jonas Everaert

Jonas Everaert is als assisterend academisch personeel verbonden aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van Universiteit Gent en doet doctoraatsonderzoek naar interacties tussen aandacht, interpretatie en geheugenprocessen in depressie (promotor: prof. dr. Ernst Koster).

 

Why so serious? De effecten van grappen, grollen en ander amusement op de werkvloer.

Glijbanen, hangmatten, minigolf terreinen, biljarttafels, doen je ongetwijfeld aan een soort van amusement park denken. Het is althans niet het eerste wat je associeert met een werkomgeving, doch zijn deze vaak terug te vinden op de Google bedrijfscampussen. Volgens Google zorgt het voor  plezier en amusement op de werkvloer, wat de creativiteit, productiviteit en tevredenheid van de medewerkers zou opkrikken. Het klinkt alleszins wel leuk, dat plezier en productiviteit hand in hand gaan, de vraag is of hier ook wetenschappelijke evidentie voor te vinden is. Mogen we met zijn alleen meer grappen en grollen of tonen we ons toch beter van de serieuze kant op de werkvloer?

Plezier op het werk en productiviteit kan hand in hand gaan

Ge moet u ‘jeunen’ op het werk, is een typische uitdrukking in West-Vlaanderen. Dit betekent evenveel als het is belangrijk dat ge u amuseert op het werk. Recent onderzoek waarbij 195 medewerkers van een restaurantketen bevraagd werden, geeft alvast aan dat die West-Vlamingen niet helemaal ongelijk hebben. Plezier op het werk associëren we vaak met een leuke werkomgeving, één waar mensen graag komen werken. Uit het onderzoek blijkt dat het niet alleen leuk is voor de werknemers, maar dat een potje fun op het werk ook de productiviteit ten goede kan komen. Zowel jong als oud presteren beter wanneer er ook tijd wordt gemaakt voor leuke activiteiten binnen de werkcontext. In het onderzoek werden de grootste effecten teruggevonden bij oudere werknemers. De medewerkers die rapporteerden dat ze vaker konden deelnemen aan plezante activiteiten haalden ook betere verkoopcijfers per klant. Plezier op het werk vereist niet noodzakelijk glijbanen of andere voorzieningen. Het kan gaan om activiteiten zoals teambuilding, personeelsfeesten of gewoon een leuke middagpauze die opgezet worden voor of door de werknemers.

Moeten managers plezier op het werk stimuleren?

Managers hebben soms schrik dat te veel aandacht voor plezier op de werkvloer ten koste gaat van het werk. Dit blijkt niet helemaal onterecht te zijn. Uit de bevraging bij de restaurantketen bleek dat de combinatie van veel plezante activiteiten en een leidinggevende die dit sterk aanmoedigt, ervoor kan zorgen dat de balans doorslaat en de medewerkers minder goed gaan presteren. Het positief effect van de activiteiten op de productiviteit wordt daardoor teniet gedaan. Doch, dit betekent niet dat het aanmoedigen en ondersteunen van plezier op de werkvloer enkel negatieve effecten met zich mee brengt. Of de leidinggevende al dan niet belang hecht aan plezier op het werk, blijkt namelijk een belangrijk element te zijn wanneer een medewerker een andere job overweegt. Wanneer de leidinggevende plezier op het werk ondersteunt zal een medewerker minder snel geneigd zijn de organisatie te verlaten. De activiteiten zelf spelen hierbij niet zozeer een rol. Deze zijn namelijk eerder van korte duur, terwijl een positieve attitude van de leidinggevende ten opzichte van plezier op het werk een duurzaam kenmerk is van de arbeidssituatie. Voor de productiviteit van de medewerker is het echter belangrijk dat de leidinggevende het evenwicht bewaart tussen plezier en focus op het werk.

Ook humor kan een positieve noot brengen in de werkomgeving

Naast amusement op het werk is ook humor een belangrijke fun factor. De zot heeft gelijk, we moeten niet altijd serieus zijn. Een meta-analyse van 49 studies die maar liefst 8532 werknemers omvatten, wijst uit dat humor op de werkvloer gepaard gaat met meer productiviteit, een grote samenhorigheid tussen collega’s, en trouwe werknemers. Het gaat dan wel om positieve humor, niet om grappen die zichzelf of anderen naar beneden halen. Positieve humor kan helpen om relaties met anderen te onderhouden of als coping mechanisme om met moeilijke momenten om te gaan. Uit het onderzoek bleek ook dat het niet alleen de grappen van de collega’s zijn die positieve effecten met zich meebrengen, maar ook positieve humor van de leidinggevende werkt net zo goed. Managers die humor gebruiken ontmantelen moeilijke situaties en lijken daardoor makkelijker te benaderen en meer begripvol voor de uitdagingen van hun medewerkers. Een belangrijke caveat is wel dat men rekening moet houden met de culturele context en andere gevoeligheden binnen de organisatie, niet elk grapje wordt in alle contexten als positief opgevat.

Humor en plezier op het werk als buffer tegen stress

Het voorkomen van grappen, grollen en ander amusement op de werkvloer draagt niet alleen bij tot de productiviteit, maar kan ook stress verlagend werken en zo het risico op een burn-out verminderen. Gedurende deze leuke momenten kunnen we namelijk spanningen van ons  afschudden  en lassen we  rustmomenten in. Dit draagt bij tot een goede gezondheid. Humor  helpt ons ook bij het omgaan met moeilijke situaties, het aannemen van een andere kijk en de goede kanten zien van een op het eerste zicht negatieve gebeurtenis. Medewerkers met een goed gevoel voor humor hebben vaak ook een groter sociaal vangnet, wat zo ook het risico op burn-out verlaagt.

Conclusie

Het gebruik van positieve humor en de mogelijkheid om af en toe eens plezier te hebben op het werk heeft een positieve invloed op de productiviteit.

Bovendien kan het ervoor zorgen dat medewerkers minder stress ervaren en langer binnen de organisatie blijven. Het moet er dus niet altijd even serieus en gespannen aan toegaan om goede bedrijfsresultaten te behalen.

Referenties

  • Mesmer-Magnus, J., Glew, D. J. & Viswesvaran, C. (2012). A meta-analysis of positive humor in the workplace. Journal of Managerial Psychology, 27, 155-190.
  • Tews, M. J., Michel, J. W. & Stefford, K. (2013). Does fun pay? The impact of workplace fun on employee turnover and performance. Cornell Hospitality Quarterly, 54, 370-382.

Auteur: Lien Vossaert

Lien Vossaert (@LienVossaert) is doctoraatstudent aan de vakgroep Personeelsbeleid, Arbeids-, en Organisatiepsychologie van de Universiteit Gent. Haar onderzoek focust op de omstandigheden en voorwaarden waaronder personalisering van het werk bijdraagt tot enerzijds het ontwerpen van zinvolle jobs die gelukkig maken en anderzijds het realiseren van bedrijfsresultaten. Hiermee werkt ze op de Securex Leerstoel “Working in the 21st century: Creating business results through a personalized organisation“. Deze Leerstoel nodigt HR-professionals, bedrijfsleiders en beleidsmakers uit om fundamenteel anders over werken na te denken. Lien wil naast haar onderzoek vooral ook een brug slaan tussen wetenschap en praktijk.